Hoorcolleges
HC1 aantekeningen
Contaiment theorie (Reckless); de theorie is gefocust op wat iemand ervan weerhoudt om
delinquent gedrag uit te voeren. De factor die iemand hiervan weerhoudt wordt innerlijke
containment genoemd. Innerlijke containment wordt onderverdeeld in zelfconcept (= jezelf zien als
niet crimineel), doelgericht gedrag (= richten op acceptabele en realistische doelen),
frustratietolerantie en normgerichtheid.
Behandeling wordt hierbij gericht op realistische doelen die de niet-criminele identiteit
ondersteunt.
Bindingstheorie (Hirschi); deze theorie gaat ervanuit dat wat mensen weerhoudt of beperkt in de
keuze voor criminaliteit zijn bindingen met de samenleving (gezin, werk en vereniging). Hierbij gaat
het om attachement, commitment, involvement en belief/geloof.
Behandeling moet dus niet alleen gericht zijn op gevoelens/cognities/gedrag van de delinquent
zelf, maar ook op het versterken van de verbinding met de samenleving.
Rationele keuze theorie (Becker); een misdrijf wordt pas gepleegd wanneer de verwachte baten de
verwachte kosten overtreffen (geldt niet alleen voor financieel vlak).
Controle is hierin belangrijk, want wanneer de kans op ontdekking van delinquent gedrag klein is
dan zal het gedrag vaker voorkomen.
Strain theorie (Agnew); als iemand niet in staat is om zijn persoonlijke doel te bereiken dan neemt de
strain toe. Hoe groter de strain is, hoe waarschijnlijker een deviante reactie is.
Oneerlijke behandeling en grote strain hangen samen met een deviante reactie. Bij behandeling
is het daarom belangrijk om een acceptabele coping te versterken.
Labelingstheorie (Tannebaum); door het opplakken van een label wordt de delinquent op een
stereotiepe wijze bekeken en behandeld. Op den duur gaat hij/zij zich gedragen naar dit label.
Deze theorie gaat ervan uit dat delinquenten gevaarlijker worden naarmate ze vaker
gestigmatiseerd worden.
HC2 aantekeningen
Biopsychosociaal model (zie afbeelding); een model waarbij
zowel biologische, psychologische als sociale factoren worden
meegenomen om gedrag te verklaren. In het geval van de
afbeelding wordt delict gedrag verklaart aan de hand van deze
factoren.
De situationele factoren en kwetsbaarheid hebben een
directe invloed op delict gedrag.
Biologische factoren, kindertijdervaringen en sociaal-culturele contex hebben een indirecte
invloed op delict gedrag via de factor kwetsbaarheid.
1
, HC3 aantekeningen
Forensische diagnostiek bestaat uit observeren, praten, testen, risicotaxatie en proces vs.
momentopname. De diagnostiek kan in alle fasen van de behandeling plaatsvinden. Daarnaast kan er
binnen de forensische diagnostiek een onderscheid gemaakt worden in beslisdiagnostiek en
behandeldiagnostiek.
PJ onderzoek;
Doel; in het onderzoek wordt er gekeken naar de relatie tussen persoonlijkheid van verdachte en
delict, factoren die van invloed zijn/waren op het delict gedrag, mate van
toerekeningsvatbaarheid en recidiverisico. Eventueel kan er een advies gegeven worden voor
hulpverlening.
Problemen; in sommige gevallen kan het lastig zijn om de geestentoestand ten tijde van het
delict te bepalen. Ook kunnen er vragentekens geplaatst worden bij de motieven die
aangedragen zijn door de verdachte. Als laatste zijn de gradaties van toerekeningsvatbaarheid
discutabel.
Eigenschappen van goede forensische diagnostiek;
Er worden meerdere bronnen gebruikt
Gebruikt info van eventuele slachtoffers
Zorg voor een heteroanamnese (= info medische voorgeschiedenis of achtergrond van cliënt.
Hier kan gekeken worden naar opvoeding/jeugd, trauma’s, school, omgang leeftijdgenoten,
drugs/alcohol, intieme relaties, werk, omgaan met stress, impulscontrole/agressieregulatie en
antisociale attituden)
Zorg voor een autoanamnese (= het verhaal van de cliënt over het delict)
Gebruik van betrouwbaar en valide testmateriaal (= er kan gebruik gemaakt worden van
intelligentietesten, psycho-neurologische testen, persoonlijkheidsvragenlijsten, klachtenlijsten en
semi-projectief materiaal)
Gebruik van SW-schalen (sociaal-wenselijkheid schalen). Er wordt gekeken in welke mate sociaal
wenselijke antwoorden worden gegeven.
Gebruik klinische indruk (= de indruk van de behandelaar zijn. Er kan gekeken worden naar
contactgroei/oogcontact, reacties op testmateriaal, omgaan met tijdsdruk/falen en reacties op
(kritische) vragen)
HC4 aantekeningen
Risicotaxatie; inschatting van de kans dat een cliënt in de toekomst delict gedrag zal gaan vertonen.
Hierbij kan risicotaxatie meerdere doelen hebben afhankelijke van de context;
Advies over verlofmodaliteit (begeleid, onbegeleid of proef) of beëindiging van maatregel
Beslissing over behandelbeleid/ behandelinhoud hoe lang en frequent moet de behandeling
zijn en wat zijn de behandeldoelen
Indicatiestelling welke zorg/ begeleiding is geïndiceerd
Monitoren van veranderingen en veiligheidsrisico’s
Er bestaan meerdere risicotaxatie-instrumenten, elk instrument volgt grotendeels dezelfde
procedure. Dit proces bestaat uit verschillende stappen;
1) Scoren; dossierinfo, gesprekken, diagnostiek & medicatie
2) Wegen; risicofactoren, projectieve factoren en recidiverisico
2