8.1 Memory
Distributive cognition = het verspreiden van cognitive load.
Cognitive load = het aantal mentale hulpmiddelen die nodig zijn om te presteren bij een
bepaalde taak. Drie soorten.
Intrinsic cognitive load = (onvermijdelijk) hoeveelheid cognitieve processen die nodig
zijn om de stof te begrijpen. Complexiteit van de informatie. Hangt af van de
hoeveelheid elementen van de taak, hoe ingewikkeld de acties rondom de elementen
zijn en hoeveel je weet over het onderwerp.
Instructie kan het vergemakkelijken.
Je working memory kan 5 tot 9 nieuwe dingen van informatie vasthouden, maar kan
maar 2 tot 4 tegelijk verwerken. Meer dan 4 probleem, tenzij je over sommige al
wat weet.
Extraneous cognitive load = cognitieve vermogen dat je gebruikt om met problemen
om te gaan die niet te maken hebben met een leertaak. Alle afleidingen. Maken een
taak moeilijker te begrijpen.
Instructie kan het vergemakkelijken d.m.v. ondersteuning te bieden, te focussen
op de hoofdgedachtes en door scaffolding toe te passen.
Germane cognitive load = het goed verwerken van belangrijke informatie.
Verwerken met dingen die je al weet en nieuwe verbanden leggen.
Instructie kan vergemakkelijken door leerlingen de informatie uit te leggen, het te
tekenen, nuttige notities te maken of andere strategieën.
Het liefst wil je intrinsic load leiden, extraneous load verminderen en germane load
versterken.
Sensory memory = het verwerken van stimuli naar
informatie, zodat we ze begrijpen. Heeft een grote
capaciteit. Wel gelimiteerd, omdat je het niet allemaal
in je opneemt.
A.k.a. sensory buffer, iconic memory (beelden) of
echoic memory (geluiden).
Belangrijk voor het verwerken van impulsen:
- Perceptie = een stimulus waarnemen en er een
naam aan geven. Verschillende fases:
1. Bottom-up processing = kenmerken worden
geanalyseerd om een beeld te vormen.
2. Gestalt = kenmerken worden georganiseerd in
patronen.
3. Top-down processing = kenmerken en patronen worden bekeken in de context van
de situatie en bestaande kennis.
- Mate van aandacht. Wordt beïnvloed door wat we al weten, wat we willen weten, wat er
op dit moment gebeurd, de complexiteit van de taak en het vermogen om je te
concentreren.
Je kan je maar op 1 ding tegelijk focussen.
,Automatisch handelen hangt af van de hoeveelheid oefening die je hebt gehad, de situatie
en of we bewust onze aandacht focussen en onze cognitieve processen aansturen.
- Multitasking. Twee soorten.
• Sequential multitasking = je gaat heen en weer tussen twee taken, maar richt je
aandacht telkens op 1 taak.
• Simultaneous multitasking = er is een overlappende focus over verschillende taken
tegelijkertijd.
Je taken gaan eronder lijden wanneer je simultaneous multitasking doet bij een moeilijke
taak.
- Aandacht. Cocktail party fenomeen = iets horen, terwijl je andere geluiden weg filtert.
Working memory = nieuwe informatie wordt hier gecombineerd met al bestaande kennis.
Wat je op dit moment denkt. Bevat tijdelijke opslag en actieve verwerking. Kleine capaciteit.
Informatie in working memory moet actief blijven, wil het onthouden worden. Hiervoor is
aandacht en herhaling nodig. Twee soorten herhaling.
- Maintenance rehearsal = herhalen van informatie in je phonological loop of in je
visuospatial sketchpad. Vooral voor dingen die je even gebruikt en daarna kan vergeten.
Informatie gaat naar working memory.
- Elaborative rehearsal = het verbinden van de informatie die je probeert te herinneren met
informatie die je al weet. Informatie gaat naar long-term memory.
Short-term memory = korte opslag van informatie (15-20 seconden). Langer dan sensory.
Model of working memory (Baddeley) = stelt dat working memory uit 4 onderdelen bestaat.
• Central executive = regelt de aandacht, maakt plannen, beslist
welke kennis moet worden opgehaald en wijst de juiste
methode/bronnen aan.
• Phonological loop = spraak- en geluid-gerelateerd systeem dat
zorgt voor het herhalen van woorden en geluiden op de korte
termijn. Alles wat je binnen 2 seconden kan zeggen, kan je zo
onthouden.
• Visuospatial sketchpad = hier kan je een afbeelding voor je
zien en manipuleren.
• Episodic buffer = proces dat informatie van de phonological loop, visuospatial sketchpad
en de lange-termijn geheugen samenbrengt m.b.v. de central executive. Dit maakt
complexe herinneringen.
Je kan visual en phonological tegelijk gebruiken, maar beide zijn snel te vol.
Elke taak komt voor in een ander deel van het brein.
Long-term memory = informatie die je goed kent. Capaciteit is ongelimiteerd. De informatie
blijft lang hangen en het kost moeite om bij de informatie te komen.
3 delen van long term memory.
- Episodic = persoonlijke ervaring.
- Semantic = feitjes en algemene kennis.
- Procedural = hoe je dingen doet.
Explicit memory = herinneringen die kunnen worden opgehaald. Semantic en episodic.
Implicit memory = onbewuste herinneringen. Procedural, priming, classical conditioning.
Kritiek op expliciet en impliciet: het zijn geen verschillende systemen met verschillende
taken.
,Er is een fenomeen genaamd flashbulb memory = stelt dat bij een belangrijk event
onbelangrijke details goed worden onthouden. 9/11, waar je bent, wat je deed.
Encoding = wat je doet om dingen te onthouden.
Retrieval = het ophalen van kennis. Gebeurt door een ‘cue’ of signaal.
Schema theory = stelt dat informatie wordt opgeslagen in de lange-termijn geheugen in een
schema, wat zorgt voor structuur. Dit zou het begrijpen van nieuwe informatie makkelijker
maken. Deze schema’s vallen onder semantic memory en explicit memory. Elk kind bouwt
zijn eigen schema.
Scripts = gewoontes. Vallen onder implicit memory.
Verschil long-term memory en working memory: de snelheid van het binnen komen van de
informatie, de capaciteit, hoe lang de informatie blijft hangen en de snelheid dat je bij de
informatie kan.
Alternatieve theorieën
Levels of processing theory (Craik & Lockhart) = lijkt op elaborative rehearsal. Stelt dat de
lengte van de tijd dat informatie wordt onthouden afhangt van de mate waarin de
informatie is geanalyseerd en verbonden met andere informatie. Hoe beter verwerkt, hoe
groter de kans dat het onthouden wordt. Drie fases: perceptie, naam geven, betekenis
geven.
Limitaties:
- Lastig te meten.
Dual code theory = stelt dat informatie op twee manieren in de long-term memory wordt
verwerkt: visueel en verbaal. Wanneer je iets ziet en iets hoort, zou je dit beter onthouden
dan wanneer je het maar op 1 van de manieren ontvangt.
Parallel distributed processing model = stelt dat de drie onderdelen van het memory
systeem allemaal tegelijk aanstaan en helpen nieuwe informatie verwerken.
Connectionist model = stelt dat kennis wordt opgeslagen in het brein in een netwerk van
connecties, i.p.v. in een systeem. Onthoudt geen individuele informatie.
Activation model = stelt dat kennis 1 netwerk heeft met verschillende kopjes en dat die
onderling gelinkt zijn aan elkaar. Door aan een bepaald ding te denken kan een ander kopje
geactiveerd worden door hun gemeenschappelijke link.
Onthouden en vergeten
Decay = de activiteit van het herhalen van de informatie zwakt zo erg af dat je het
uiteindelijk vergeet.
Andere vorm van onderbreking is retroactive inhibition = eerder geleerde informatie gaat
verloren omdat het wordt gemixt met nieuwe, ietwat al bekende, informatie.
Proactive inhibition = oude kennis beperkt het leren van nieuwe informatie.
Proactive facilitation = oude kennis bevordert het leren van nieuwe informatie.
Retroactive facilitation = nieuwe informatie helpt het begrijpen van oude kennis.
, Massed practice = informatie wordt intensief en in een korte periode herhaald totdat je het
goed kent.
Distributive practice = informatie wordt herhaald in intervallen over een lange periode. Is
voor de meeste mensen productiever.
Enactment = het uitvoeren van een taak om het zo te leren.
Generation = iets maken waarin je de informatie verwerkt. Samenvatting.
Verbal learning = het leren van woorden. Drie soorten:
1. Paired-associate learning = items leren die gelinkt zijn aan elkaar. Gebeurtenissen
met jaartallen.
2. Serial learning = items leren in een bepaalde volgorde.
3. Free-recall learning = het leren van een lijst, zonder een bepaalde volgorde.
Leer strategieën voor serial learning
- Mnemonics.
- Organizing:
Chunking = het onderverdelen van een langere rij letters of getallen in verschillende
betekenisvolle delen. Zo kan je meer informatie onthouden.
- Elaboration = koppelen van nieuwe info aan wat je al kent.
- Context. Context combineren met informatie.
Meaningful learning = het verwerken van nieuwe informatie dat gerelateerd is aan
bestaande kennis. Valt onder semantic memory.
Inert knowledge = geleerde informatie dat van toepassing is op veel verschillende situaties,
maar wiens nut beperkt is. Je kan wel een Frans toets halen op school, maar bijna niet in
Frankrijk communiceren met de locals. Belangrijk is om te herkennen wanneer je geleerde
informatie juist kan toepassen.
Hoe ouder je wordt, hoe meer strategieën je ontwikkelt om het werkgeheugen beter te
laten functioneren.
Procedurele kennis
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen automatic basic skills en domain speccific
strategies.
Automatic basic skills = het automatisch gebruik maken van een bepaalde vaardigheid. Het
ontwikkelen hiervan gaat door drie fases:
Cognitieve fase = gebruik maken van declaratieve kennis algemene
probleemoplossende strategieën voor het uitvoeren van een taak. Er is veel cognitive
load voor het werkgeheugen.
Associatieve fase = individuele stappen van een procedure zijn gecombineerd of
chunked in grotere eenheden. D.m.v. oefenen door naar de volgende fase.
Autonome fase = de taak kan uitgevoerd worden met weinig aandacht. Leraren kunnen
studenten hierbij helpen door ze genoeg voorkennis te geven (minder cognitive
overload) en door te oefenen door het geven van feedback.
Domain specific strategies = taken die niet automatisch gedaan kunnen worden.
Domeinspecifieke strategieën zijn bewust toegepaste vaardigheden die het denken en