Samenvatting Verbintenissenrecht
Bijeenkomst 1
Literatuur: De Jong/Krans/Wissink par. 1.2, 1.3(nrs.12 t/m 15 en
20), 1.4, Hijma c.s. Hoofdstuk 1 en Spier c.s. hoofdstukken 11, 12
en 13 op hoofdlijnen. Arrest: Quint/Te Poel.
Vermogensrecht:
1. Goederenrecht:
->Relatie persoon/goed
->absolute rechten:
Kenmerken:
-Exclusiviteit
-Prioriteitsregel: het oudste recht gaat voor
-Zaaksgevolg
-Separatisme
-> met name dwingend recht
->gesloten stelsel: je kunt alleen kiezen
2. Verbintenissenrecht (in boek 3, 6, 7 en 7A) van algemeen naar
bijzonder:
->relatie persoon/persoon
->relatieve of persoonlijke rechten
->met name regelend/aanvullend recht
->taak 1 onder B
De Jong paragraaf 1.2 Het begrip verbintenis
Verbintenis: een rechtsverhouding tussen twee partijen, krachtens welke
een der partijen, de schuldenaar of debiteur, een op het terrein van het
vermogen liggende prestatie verschuldigd is aan de andere partij, de
schuldeiser of crediteur, die deze van haar te vorderen heeft.
->vermogensrechtelijk: op geld waardeerbaar? Kan wel, hoeft niet
2 partijen: schuldeiser (=actieve zijde) en schuldenaar (=passieve zijde:
plicht)
->Vorderingsrecht ->Schuld (prestatie: geven,
doen, niet doen)
->Crediteur ->Debiteur
->Rechtsvordering (art.3:296 BW) ->Aansprakelijkheid
->Executierecht (art.3:276 BW) ->Uitwinbaarheid
Nakoming van een verbintenis kan in rechte worden afgedwongen, de
schuldeiser heeft niet alleen een vorderingsrecht, maar tevens een
daaraan verbonden rechtsvordering.
*In principe is het zo dat als iemand aansprakelijk is, hij ook uitwinbaar is.
Behalve als je niet hebt, dan valt er niks uit te winnen.
*Bruikleen is “om niet”, huur is een tegenprestatie.
Niet alle verplichtingen die partijen bij een verbintenis jegens elkaar
hebben zijn ook zelf weer verbintenissen. Bijv. de schadebeperkingsplicht
is niet een verbintenis, omdat de nakoming daarvan door de schuldenaar
niet in rechte kan worden gevorderd.
1
, De Jong paragraaf 1.3 (nrs. 12 t/m 15 en 20) Natuurlijke
verbintenissen
De uitzondering van art.3:296 BW zijn de natuurlijke verbintenissen, hun
gemeenschappelijke kenmerk is, dat zij in rechte niet-afdwingbaar zijn
(art.6:3 BW), maar dat de vrijwillige nakoming daarvan door de
schuldenaar niet zonder rechtsgrond geschiedt en dus niet als
onverschuldigde betaling in de zin van art.6:203 kan worden aangemerkt
en ook niet als schenking.
Soorten natuurlijke verbintenissen:
1. Gevallen waarin vanaf het ontstaan van het recht de rechtsvordering
(actie) daaraan door de wet of rechtshandeling is onthouden. Bijv. de
speelschuld (art.7A:1825 BW) en de
Gentlemen’s agreements en convenanten: je maakt een afspraak maar, je
spreekt af dat wat je hebt afgesproken je niet via de rechter kunt
afdwingen. Art.6:3 lid 2 sub a BW.
2. Gevallen waarin de rechtsvordering (de actie) aanvankelijk wel bestond,
maar zij later aan het vorderingsrecht is komen te ontvallen. Bijv.
vorderingsrechten die verjaard zijn.
3. Gevallen waarin de verplichting van zedelijke aard is. Het gaat daarbij
om dringende morele verplichtingen, art.6:3 BW. Moet niet alleen
subjectief door de schuldenaar als dringend worden gevoeld, maar ook
objectief, naar maatschappelijke opvattingen, als dringend zijn aan te
merken, zowel bezien vanuit de persoon die de morele verplichting heeft
als vanuit de crediteur die een moreel recht heeft op de prestatie.
De in het BW voor verbintenissen gegeven bepalingen zijn niet
rechtstreeks maar, slechts van overeenkomstige toepassing op natuurlijke
verbintenissen, art.6:4 BW.
Omdat bij natuurlijke verbintenissen nakoming niet kan worden
afgedwongen, zijn wetsbepalingen die voorschriften geven hoe, wanneer
en waar moet worden nagekomen, of die aan niet-nakoming
rechtsgevolgen verbinden, niet op de natuurlijke verbintenis van
toepassing, ook niet van overeenkomstige toepassing.
Voor de verjaarde vordering, ook een natuurlijke verbintenis, geeft de wet
echter een bijzondere bepaling, voor opschorting art.6:56 BW en voor
verrekening art.6:131 BW.
De Jong paragraaf 1.4 Bronnen van verbintenis
Voor het ontstaan van een verbintenis is steeds een wettelijke grondslag
vereist: ‘Verbintenissen kunnen slechts ontstaan, indien dit uit de wet
voortvloeit’ (art. 6:1). Dit betekent echter niet dat elke verbintenis
rechtstreeks op een wetsartikel moet steunen. In gevallen die niet expliciet
door de wet zijn geregeld, moet een oplossing worden gezocht die in het
stelsel van de wet past en aansluit bij de wel in de wet geregelde gevallen.
Quint/Te Poel de bronnen hoeven niet letterlijk in de wet te staan, zolang
ze maar aansluiten bij de bronnen die wel in de wet staan. Toch kreeg ie
2