Week 1 – godsdienst of levensovertuiging
Beschrijf Locke’s twee hoofdargumenten voor religieuze vrijheid.
1. Endorsement-arugment: als je een geloof praktiseert omdat het verplicht is, maar
eigenlijk niet gelooft dan kom je niet in de hemel. Religieuze dwang heeft dus geen
zin.
2. Feilbaarheid-argument: er is geen enkele garantie dat de overheid de juiste leer
aanhangt. De overheid maakt ook feiten en weet niet per definitie dingen beter dan
burgers. Burgers moeten dus op eigen kracht geloven.
Leg het endorsement-argument in een meer algemene (seculiere) zin uit.
Op grond van het endorsement-argument is het niet zin vol als de staat een bepaalde manier
van leven oplegt. Een noodzakelijke voorwaarde voor een goed leven is dat men er niet toe
gedwongen of gemanipuleerd is. De staat kan mensen tot op zekere hoogte wel dwingen tot
het ‘juiste’ gedrag, maar het verrichten van deze voorgeschreven handelingen is niet hetzelfde
als daadwerkelijk het goede leven leiden, aangezien een belangrijk element daarvan is dat de
betreffende persoon zich innerlijk heeft gecommitteerd aan die wijze van leven.
Wat is de seculiere versie het feilbaarheids-argument?
De overheid is niet alleen feilbaar in morele zin, maar ook feilbaar in een meer platte zin. Er
wordt gestreefd naar eigen belang, politici zijn daarom feilbaar. Deze macht moet daarom
ingeperkt worden.
Leg het verschil uit tussen de horizontale- en verticale werking van godsdienstvrijheid
(Locke).
De verticale werking ziet op het feilbaarheids-argument. Er is geen reden om aan te nemen
dat de overheid het beter weet dan de gewone burger (verticaal), dus burgers moeten op eigen
kracht tot een geloof komen. De horizontale werking ziet op de verhouding tussen burgers
onderling. Individuele personen mogen niet anderen (horizontaal) dwingen tot de ‘juiste leer’.
Dit ziet ook op kerkgenootschappen.
Wat houdt secularisme in?
Secularisme is de overtuiging dat religie of geloof geen invloed mogen uitoefen op de
maatschappij.
Wat houdt pluralisme in?
De leer waarbij belangengroepen, rechtsstelsels of rechtsbronnen gelijk gezag hebben en
tegenover elkaar kunnen komen te staan. Bijv. staatsgodsdienst, landbouwindustrie,
internationaal recht, nationaal recht.
Leg uit in welke zin Kymlicka voortbouwt op de argumentatie van Locke.
Kymlicka trekt de argumentatie Locke naar een bredere context. Locke heeft het vooral over
het gebrek aan nut als je het geloof aanhangt en niet gelooft, want je gaat dan toch niet naar de
hemel (endorsement-argument). Kymlicka betoogd dat het geen nut heeft om überhaupt iets te
doen wat moet van een ander terwijl je er zelf niet in gelooft. Kymlicka trekt het
endorsement-argument van Locke dus breder dan alleen het geloof.
1
,Wat wordt er bedoelt met het begrip paternalisme?
Het inperken van iemands vrijheid omdat je vindt dat dat in belang is van die persoon.
Bijvoorbeeld in het geval van kinderen of mensen met een mentale beperking. Zo kan de
besluitvorming van bepaalde zaken bijvoorbeeld bij de regering liggen.
Welke aanbeveling doet Vleugel voor het afbakenen van het begrip godsdienst of
levensovertuiging?
Hij pleit voor een subjectievere uitleg van het begrip godsdienst, samen met
1) een minimale objectivering van het godsdienstbegrip:
Begrijpelijkheid: rechter moet begrijpen van de inhoud is van de claim en inzicht
kunnen krijgen in de gedachtegang van het rechtssubject;
Samenhang: godsdienst moet existentiële vragen beantwoorden, zoals oorsprong, zin,
doel van het rechtssubject;
Belangrijkheid: rechter moet indruk krijgen dat rechtssubject daadwerkelijk een
opvatting of gedraging belangrijk vindt;
Serieusheid: ontstaansgeschiedenis en opvatting mag geen grap of parodie zijn
(Pastafarie).
2) een strengere oprechtheidstest,
3) het opnemen van een beperkingsclausule bij elk recht met een religieus object.
Leg uit welke drie criteria het EHRM in haar jurisprudentie (Campbell and Cosans v.
UK) hanteert voor de vraag of er sprake is van een godsdienst of levensovertuiging.
1. Cogency / overtuigingskracht / begrijpelijkheid;
2. Seriousness / ernst: oprechte, intrinsieke overtuiging hoe te leven.
3. Cohesion and importance / samenhang en belang.
Leg uit welke drie sets van criteria het EHRM in haar jurisprudentie hanteert voor de
vraag of er sprake is van een manifestatie van een godsdienst of levensovertuiging.
1. Sufficiently close and direct nexus (verband) between the act and the underlying belief
(Eweida);
2. Aansluiten bij het oordeel van autoriteiten van de desbetreffende levensovertuiging (D
v. France);
3. Community fit, doen andere aanhangers ook mee? (S.A.S. France, Hamidovic)
Waarom moet het pastafarisme volgens de ABRvS niet als godsdienst of
levensovertuiging moet worden beschouwd?
Volgens de ABRvS overheerst het satirische element van het pastafarisme zozeer dat deze
stroming niet voldoet aan de bovengenoemde criteria. In het bijzonder ontbreekt het aan de
vereisten ernst en samenhang.
Hoe past de Afdeling het EHRM-criterium "cohesion" toe op de pastafarisme-casus?
Eerdere uitspraken over de samenhang tussen afnemend aantal piraten en toename van de
opwarming van de aarde tonen aan dat er sprake is van satire en parodie waar de vrijheid van
godsdienst niet op van toepassing is. Er moeten geen dingen met elkaar worden verbonden,
die niets met elkaar te maken hebben. Piraten hebben niks te maken met de opwarming van de
aarde. Dit soort dingen maakt dat er geen sprake is van een samenhangende visie. Aan de
eisen van cohesion zijn dus ook niet voldaan.
2
,Geef argumentatie voor en tegen voor het pastafarisme als godsdienst of
levensovertuiging aan de hand van de literatuur.
Nap, tegen: er is een gebrek aan het vereiste ernst. Er ontbreekt een oprechte,
intrinsieke overtuiging over hoe te leven. Het bekritiseren of bevragen van opvattingen
van anderen is uiteindelijk een reflectie op wat een ander vindt en niet een heilige
drijfveer voor het eigen handelen;
Venema en De Wilde, voor: het is niet aan de rechter om de rol van theoloog of
godsdienstwetenschapper aan te nemen, een rechter zou moeten oordelen op basis van
de erkenning of diskwalificatie van specialisten. Volgens Venema en De Wilde wordt
het satirische karakter van het pastafarisme beoordeeld op uiterlijke kenmerken,
terwijl het pastafarisme zelf aangeeft dan humor en satire een serieus onderdeel zijn
van het geloof. Ook zou er geen sprake zijn van onvoldoende samenhang nu het
doorgaans voor de erkenning van een religie niet van belang is of verbanden in de
ogen van anderen kloppen of geloofwaardig zijn. Ten slotte doet de Afdeling af aan
het gelijkheidsbeginsel nu andere religies hoogstwaarschijnlijk ook niet door een
soortgelijke proef zouden komen in de tijd dat zij nog niet zo groot en bekend waren
als nu.
Welke stelling nemen Chapman, Miller en Wolff in wat betreft de manifestatie van een
godsdienst of levensovertuiging?
Chapman verdedigd de no-orthodoxy principle: rechters zijn niet bevoegd om te
beoordelen of er wel of geen sprake is van een manifestatie. Als een persoon beweert
dat iets een manifestatie is, is dat ook zo ook al ben je de enige;
Miller verwerpt atomisme: er is een autoriteit nodig die iets noodzakelijk acht en het is
nodig dat een geloof over het algemeen het eens is over een bepaalde overtuiging. Er
mag wel discussie bestaan over bepaalde punten.
Leg in eigen woorden uit waarom Wolff het niet eens is met Chapmans (versie van het)
no-orthodoxy principle.
Cartwheel voorbeeld: als je het principe aanvaard, kunnen mensen met het gekste dingen
komen. Manifestatie wordt dan zo ruim, dat je elke uitvoering kan opvoeren als manifestatie
van geloof. De categorie van zo’n uitzondering wordt dan betekenisloos. Wolff is dus van
mening dat rechters wel bevoegd zijn om te beoordelen of er wel of geen sprake is van een
manifestatie.
3
, JURISPRUDENTIE GODSDIENST OF LEVENSOVERTUIGING
Wat is er in de zaak X. v. Germany bepaald?
Een man wil niet zoals moet op een begraafplaats begraven worden maar op zijn eigen grond.
Het EHRM oordeelt dat er geen sprake is van een manifestatie van welk geloof dan ook.
Wat is er in de zaak Campbell & Cosans v. UK bepaald?
Een school weigert mevr. Campbell te garanderen dat haar zoon niet aan lijfstraffen zal
worden onderworpen. Er wordt gesteld dat lijfstraffen een schending zijn van art. 2, 1e
Protocol EVRM, dat aan ouders het recht garandeert op onderwijs voor hun kinderen in
overeenstemming met hun geloofsovertuigingen. Het EHRM oordeelt dat er sprake moet zijn
van een gewichtig en wezenlijk aspect (a weighty and substantial aspect) van het menselijk
leven en gedrag, te weten de integriteit van de persoon, de (on)geoorloofdheid van het
toedienen van lijfstraffen en het uitsluiten van het leed dat het risico van een dergelijke straf
met zich brengt. Ook oordeelt het EHRM dat er sprake moet zijn van overtuigingskracht,
serieusheid, samenhang en ernst (certain level of cogency, seriousness, cohesion and
importance).
Wat is er in de zaak Pretty v. UK bepaald?
Een zieke vrouw wil hulp bij zelfdoding. De overheid kan niet garanderen dat haar man niet
vervolgd zal worden als hij haar hierbij helpt. Het EHRM oordeelt dat er geen sprake is van
een overtuiging in de zin van art. 9 EVRM.
Wat is er in de zaak Kimlya and others v. Russia bepaald?
De Sciencetology kerk werd erkenning als religieuze organisatie geweigerd omdat zij niet kon
aantonen dat zij reeds 15 jaar in het betrokken gebied bestond. Hierdoor konden zij geen
diensten etc. organiseren. Het EHRM overwoog in deze zaak in algemene zin, dat het, het niet
tot zijn taak rekent om in abstracto te bepalen of er sprake is van een godsdienst of
levensbeschouwing en of de hiermee gerelateerde uitingen en gedragingen als de uitoefening
hiervan moet worden geschaard. Geen consensus dus margin of appreciation voor staten.
Deze uitspraak komt op gespannen voet met Campbell & Cosans v. UK en X. v. Germany.
Wat is er in de zaak Gough v. UK bepaald?
De verzoeker gelooft in de onschadelijkheid van het menselijk lichaam en daarom loopt hij in
het openbaar naakt rond. Het EHRM betwist of zijn uitingen doen aan de vereiste van de
overtuigingskracht en ernst. Verzoeker heeft het voorgenoemde niet aangetoond.
Wat is er in de zaak W. v. UK bepaald?
Een gevangene weigert in een gevangenisdrukkerij te werken omdat de dierlijke ingrediënten
in de inkten in conflict komen met zijn veganisme. Het EHRM oordeelt dat art. 9 EVRM van
toepassing is op het veganisme en dat handelingen die hiermee nauw verbonden zijn
beschermd moeten worden.
Wat is er in de zaak Mockute v. Litouwen bepaald?
De artsen in een psychiatrisch staatsziekenhuis verhinderen een patiënt haar niet-traditionele
meditatie-religie (Osho) te praktiseren. De Litouwse overheid erkent Osho niet als religie. Het
EHRM oordeelt dat het onterecht is dat de Staat Osho niet erkent als religie. Indien dit wel zo
is zou dit namelijk betekenen dat een Staat bepaalde geloofsovertuigingen zou kunnen
uitsluiten door erkenning te weigeren.
Uitspraak komt op gespannen voet met Kimlya and others v. Russia.
4