Jurisprudentie goederenrecht
Inhoudsopgave
Portacabin, HR 31 oktober 1997, NJ 1998, 97; ECLI:NL:HR:1997:ZC2478.......................................3
Hoge Raad 12 januari 1968, NJ 1968, 274; ECLI:NL:HR:1968:AC2286 (Texeira de Mattos)............4
Hoge Raad 17 april 1970, ECLI:NL:1970:AC5012 (Grensoverschrijdende garage)..........................5
Hoge Raad 10 februari 1978, NJ 1979, 338; ECLI:NL:HR:1979:AC1257 (Hoogovens/Matex)..........6
Hoge Raad 17 januari 2003, NJ 2004, 281; ECLI:NL:HR:2003:AF0168 (Oryx/Van Eesteren)...........8
Hoge Raad 21 maart 2014, NJ 2015, 167; ECLI:NL:HR:2014:682 (Coface/Intergamma)...............10
Hoge Raad 6 april 2012, RvdW 2012, 534; ECLI:NL:HR:2012:BU3784 (ASR/Achmea)..................10
Hoge Raad 30 januari 1987, NJ 1987, 530; ECLI:NL:HR:1987:AG5528 (WUH/Emmerig q.q.).......12
Hoge Raad 25 maart 1988, NJ 1989, 200; ECLI:NL:HR:1988:AD0247 (Staal Bankiers/Ambags q.q.)
......................................................................................................................................................13
Hoge Raad 15 november 1991, NJ 1993, 316; ECLI:NL:HR:1991:AD1791 (Dépex/Curatoren van
Bergel e.a.)....................................................................................................................................14
Hoge Raad 7 december 2019, 48 m.nt. A. Steneker (X/Rabobank)...............................................16
Hoge Raad 5 oktober 1990, NJ 1992, 226; ECLI:NL:HR:1990:AB9190 (Breda/Antonius)...............18
Hoge Raad 24 maart 1995, NJ 1996, 158; ECLI:NL:HR:1995:ZC1680 (Hollanders’ Kuikenbroederij)
......................................................................................................................................................19
Hoge Raad 14 augustus 2015, NJ 2016, 263 m.nt. H.J. Snijders (Glencore/Nationale Borg).........20
Hoge Raad 13 november 2020, NJ 2021, 86, m.nt. Verstijlen (Glencore III)..................................22
Hoge Raad 25 januari 1929, NJ 1929, 616 (Bierbrouwerij)...........................................................23
Hoge Raad 19 mei 1995, NJ 1996, 119; ECLI:NL:HR:1995:ZC1735 (Keereweer q.q./Sogelease)....24
Hoge Raad 3 juni 2016, NJ 2016, 290 (Rabobank/Reuser)............................................................26
Hoge Raad 14 oktober 1994, NJ 1995, 447; ECLI:NL:HR:194:ZC1488 (Spaarbank
Rivierenland/Gispen q.q.).............................................................................................................28
Hoge Raad 3 februari 2012, NJ 2021, 261; ECLI:NL:HR:2012:BT6947 (DIX/ING)...........................29
Hoge Raad 17 februari 1995, NJ 1996, 471; ECLI:NL:HR:1995:ZC1641 (Mulder q.q./CLBN)..........30
Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ0861 (Hamm q.q./ABN AMRO)........................31
Hoge Raad 22 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2511 (ING/Verdonk)..............................................33
Hoge Raad 9 april 2021, NJ 2021, 214 m.nt. Verstijlen (Van Dooren q.q./X Holding)...................35
Hoge Raad 4 december 1998, NJ 1999, 549 (Postharst/Serrée)....................................................36
Hoge Raad 7 oktober 2005, NJ 2006, 351; ECLI:NL:HR:2005:AU2555 (De gereclameerde Volvo).37
Hoge Raad 17 mei 1985, NJ 1986, 760; ECLI:NL:HR:1985:AG5024 (Curaçao/Erven Boyé)............39
Hoge Raad 3 maart 1095, W. 8191 (Blaauboer/Berlips)...............................................................41
Hoge Raad 13 juli 2003, NJ 2004, 196; ECLI:NL:HR:2003:AF3413 (Coöperatie
Beatrixziekenhuis/ProCall)............................................................................................................43
Pagina 1 van 47
,Hoge Raad 23 september 1994, NJ 461, ECLI:NL:HR:1994:ZC1454 (Kas Associatie/Drying).........44
Hoge Raad 2 april 1976, NJ 1976, 450; ECLI:NL:HR:1976:AB6874 (Modehuis Nolly)....................46
Pagina 2 van 47
,Portacabin, HR 31 oktober 1997, NJ 1998, 97;
ECLI:NL:HR:1997:ZC2478
Essentie: Een gebouw kan onroerend zijn (‘duurzaam met de grond verenigd zijn’, in de zin van art.
3:3 BW) doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven.
Beslissing: Een gebouw kan ‘duurzaam met de grond verenigd zijn’ doordat het naar aard en
inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Of het gebouw ‘bestemd is om duurzaam
ter plaatse te blijven’ hangt onder meer af van de kenbare bedoeling van de bouwer.
Als een gebouw onroerend is, doordat het naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter
plaatse te blijven, is niet meer van belang dat het technisch gezien mogelijk is het gebouw te
verplaatsen.
De Hoge Raad overweegt verder nog dat de verkeersopvattingen geen zelfstandige maatstaf zijn voor
beantwoording van de vraag of een zaak roerend of onroerend is.
Toelichting
- Het met de grond verenigd zijn kan dus een fysieke verbinding zijn (onder oud recht sprak
men van ‘aard- en nagelvast’ maar ook voortvloeien uit de bestemming. In het
goederenrecht is het altijd van belang ‘wat er voor derden kenbaar is’. Dat geldt temeer bij
onroerende zaken. Daarom geldt dat voor ‘onroerendheid door bestemming’ wel vereist is
dat die bestemming kenbaar is. Als een Portacabin naar aard en inrichting bestemd is
duurzaam ter plaatse te blijven, maar als die bestemming niet kenbaar is, dan is die
Portacabin niet onroerend.
- De verkeersopvattingen zijn wel een zelfstandig criterium voor bepaling van de vraag of een
zaak bestanddeel is van een andere zaak. Dit blijkt ook uit art. 3:4 BW. Zie ook:
Dépex/Curatoren van Bergel e.a.), maar dus niet voor de beoordeling of een zaak al dan niet
onroerend is. Maar ook bij de beantwoording van die laatste vraag kunnen
verkeersopvattingen wel een rol spelen, bijvoorbeeld bij de beoordeling of er sprake is van
‘duurzaam’, van ‘verenigd’, van ‘naar buiten kenbaar’ en van ‘bestemming’.
Pagina 3 van 47
, Hoge Raad 12 januari 1968, NJ 1968, 274;
ECLI:NL:HR:1968:AC2286 (Texeira de Mattos)
Essentie: Wie als rechthebbende een goed opeist, moet kunnen bewijzen dat het goed hem
toebehoort. Hij slaagt niet in het bewijs als de houder meer soortgelijke goederen onder zich heeft
die niet nader te individualiseren zijn.
Casus: Drie beleggers hebben ieder apart certificaten Nilmij en AMEV in bewaring gegeven aan Gebr.
Teixeira de Mattos c.v. (Zo’n certificaat van aandeel heeft ruwweg dezelfde economische functie als
een aandeel, maar een certificaathouder heeft geen stemrecht in de algemene vergadering van
aandeelhouders). Niemand heeft de nummers van deze certificaten genoteerd. Teixeira raakt in
financiële moeilijkheden en krijgt surséance van betalng verleend. De drie beleggers vorderen als
rechthebbende de stukken op. Er kan niet meer worden vastgesteld of de certificaten in de voorraad
van Teixeira de originele aangeboden stukken zijn, of andere die later door Teixeira zijn verworven.
De drie beleggers stellen dat dit niet uitmaakt, omdat volgens hen:
1. De bewijslast voor de vraag wie rechthebbende is bij Teixeira rust: als Teixeira aanspraak op
de certificaten maakt, moet zij aantonen dat zij rechthebbende op de certificaten is;
2. De regel van (nu) art. 3:110 BW geldt. Als de oorspronkelijke certificaten door nieuwe zijn
vervangen, is Teixeira de vervangende certificaten vanwege deze ‘directe leer’ gaan houden
voor de drie beleggers;
3. De certificaten gemeenschappelijke goederen van de drie beleggers zijn.
Beslissing: De eisers worden in het ongelijk gesteld. Redenen:
1. Wie stelt rechthebbende te zijn van een goed in het bezit van een ander, draagt de
bewijslast.
2. Teixeira koppelde in haar administratie de nummers van de certificaten niet aan bepaalde
cliënten. Daarom kan ook niet worden gezegd dat Teixeira bij het handelen in het kader van
het beheer van de effectenvoorraad bepaalde certificaten voor een bepaalde belegger
verkreeg. Er was bij handelen dus geen sprake van middellijke vertegenwoordiging.
3. De drie beleggers gaven ieder afzonderlijk hun stukken in bewaring. Daaruit vloeit voort dat
de certificaten niet als gemeenschappelijke goederen aangemerkt kunnen worden.
Toelichting
- De politionele functie van het bezit (art. 3:109 BW) brengt mee dat Teixeira als houder werd
vermoed bezitter te zijn. Onmiddellijk komt dan ook de processuele functie van het bezit (ar.
3:119 lid 1 BW) om de hoek kijken: Als bezitter werd Teixeira vermoed rechthebbende te
zijn! Het was aan eisers om deze wettelijke vermoedens met tegenbewijs te ontkrachten.
Maar omdat niemand de nummers van de in bewaring gegeven certificaten kende, kon
niemand zijn certificaten in de totale certificatenvoorraad individualiseren.
- Als de certificaten wel in gemeenschappelijke eigendom van de drie beleggers waren
geweest en als Teixeira de certificaten nooit zou hebben verhandeld, was het bewijs
misschien nog wel voor de stukken tezamen mogelijk geweest (als Teixeira bijv. geen andere
certificaten van AMEX en Nilmij bewaarde). Maar omdat Teixeira in dergelijke certificaten
handelde en geen nummeradministratie bijhield, konden de eisers niet individualiseren
welke certificaten niet aan Teixeira toebehoorden. Bovendien was daardoor het oordeel dat
Teixeira bij het handelen niet als hun middellijk vertegenwoordiger had opgetreden (zie o.a.
Modehuis Nolly). Daarom was hij de rechthebbende op de (vervangende) certificaten. De
eisers hadden dus slechts een persoonlijke vordering op Teixeira, die moest concurreren met
de vorderingen van andere schuldeisers.
Pagina 4 van 47