Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1
12.1 Eigenschappen doorgeven.
Hoe komt Dennis aan zijn blauwe ogen?
Het gen (DNA, waarmee organismen erfelijke
eigenschappen doorgeven) voor oogkleur bestaat uit
meerdere varianten, bijvoorbeeld blauw en bruin. In
de lichaamscellen van beide ouders zitten twee
chromosomen (een chromosomenpaar) met allelen
voor oogkleur:
- De moeder heeft twee allelen voor
blauwe ogen, het genotype is dus
blauw/blauw (homozygoot, twee dezelfde
allelen)
- De vader heeft twee allelen voor bruine
ogen, het genotype is dus bruin/bruin
(homozygoot, twee dezelfde allelen)
Bij verschillende allelen, noem je het heterozygoot.
De ouders zijn beide homozygoot, maar wel voor een andere
kleur. Hun kinderen hebben één allel voor bruin en één voor
blauw, zij zijn heterozygoot. Ook dat geeft samen bruine
ogen, dat komt doordat bruin overheerst, dominant is. Het
onderdrukte allel, degene die niet tot uiting komt, is
recessief.
Hoe noteer je genotypen?
Om de genotypen kort en overzichtelijk op te
schrijven gebruik je letters:
- Dominant, hoofletter.
- Recessief, kleine letter.
Een code van een genotype bestaat
uit twee letters:
- BB betekent homozygoot
dominant.
- Bb betekent heterozygoot
- bb betekent homozygoot
recessief.
Hoe zien nakomelingen eruit?
, Als je voor een bepaalde eigenschap het genotype kent, dan kan je een voorspelling doen
voor het genotype van de nakomelingen. Om de kans op bijvoorbeeld blauwe ogen te
berekenen kun je een kruisingsschema zoals op de volgende bladzijde maken:
1. Je noteert het fenotype (1) en
genotype (2) van de ouders en de
allelen (3) die ze door kunnen
geven via voortplantingscellen.
2. Door de voortplantingscellen te
combineren krijg je mogelijke
geno- en fenotypen van de
nakomelingen. Maak een
kruisingstabel (4). De kans op een
kind met blauw haar is 25%,
omdat bruin dominant is en
blauw recessief.
3. Tot slot noteer je de kans op
verschillende geno- en fenotypen
van de nakomelingen.
Hoe ontstaan drie of meer fenotypen?
Ook bestaan er intermediaire fenotypen, dit is een tussenvorm die ontstaat als beide allelen
van een genenpaar aanwezig zijn en even sterk zijn. Er is geen sprake van een dominant en
een recessief allel, de beide allelen zijn even sterk. Er ontstaat dus een tussenvorm. De
genotypen worden hierbij anders genoteerd, zoals bij dit voorbeeld:
- Een zwarte kleur van de veren ontstaat als de kip of haan twee allelen voor zwart
heeft, je noteert het als KzKz.
- Een witte kleur ontstaat als er twee allelen voor wit zijn, KwKw.
- Een kip of haan wordt grijs bij twee verschillende allelen, KzKw. Het heeft dan
intermediaire fenotype.
Ieder mens heeft een van de vier bloedgroepen A, B, AB en O
heeft. Deze eigenschap wordt bepaald door één gen, waarvan
drie verschillende allelen bestaan. Er zijn twee dominante allelen:
IA voor antigeen A en IB voor antigeen, daarnaast is er een
recessief allel i, dat niet voor een antigeen codeert.
d