M&T II Samenvatting
Week 1, H1: Kwalitatief onderzoek en criminologische theorie:
Goed onderzoek leidt niet alleen tot nieuwe vragen, maar beantwoordt ook vargen.
Juist kwalitatieve onderzoeksmethoden nemen een sceptische houding ten aanzien van objectieve
waarnemingen.
We hebben theorie nodig om problemen te kunnen verklaren. Theorieloos onderzoek is stuurloos
onderzoek, maar tegelijkertijd heeft theorie een onderzoek nodig om verder te kunnen ontwikkelen.
Etiologie = het soort theorieen dat op de oorzaken van criminaliteit is gericht.
Sociale reactiebenaderingen = theorieen die pogen te verklaren welke functies
criminaliteitsbestrijding heeft en welk bedoeld of onbedoelt effet zij heeft op de aard en omvang van
criminaliteit.
Macro = verklaren op maatschappelijk niveau
Micro = verklaren op individueel niveau
Iets dat op macroniveau waar is hoeft niet op microniveau waar te zijn en andersom.
Alle verklarende theorieen in de criminologie zitten tussen 2 uitersten in. Deterministisch = de
vrijheid van handelen van een mens is sterk beperkt door zijn mogelijkheden en de omstandigheden
waarin hij verkeert. En voluntaristisch = ieder handelen is het resultaat van een vrije wilsbeslissing.
Passieve sociale controle = doorgegeven zeden en gewoonten
Actieve sociale controle = het afdwingen van bepaald gedrag door instituties zoals
strafrecht/onderwijs.
Theorievorming is van groot belang om actuele wetenschappelijke vragen op een relevante manier te
kunnen stellen en beantwoorden. In goed onderzoek zullen data en theorie altijd betrokken dienen
te worden.
Verstehende benadering =
Emic perspectief =
Week 1, H2: Het kwalitatief onderzoeksdesign:
Het opzetten van een onderzoek start met een goede probleemstelling.
Wetenschappelijkeheid heeft te maken met de manier waarop je vragen formuleert.
Hoe en waarom vragen zijn meer verklarend van aard, bij het verklaren hiervan gebruik je eerder
kwalitatief onderzoek, historisch onderzoek of een experiment.
Je moet de probleemstelling onderscheiden van het onderzoeksdoel. Het onderzoeksdoel formuleert
in vage en algemene termen de relevantie van het uit te voeren onderzoek.
Je onderzoeksdoel formuleer je door 2 vragen te stellen: ‘Waarom doe ik dit onderzoek?’ en
‘Waarom is dit onderzoek belangrijk?’. Je vraagt dus naar motivatie en relevantie.
Exploratief onderzoek = onderzoek doen om tot inzichten te komen op een domein waar nog weinig
over bekend is.
Verklarend onderzoek = is vaak kwantitatief maar kan ook kwalitatief zijn.
Beschrijvend onderzoek = het aanleveren van een gedetailleerde beschrijving van een bepaalde case.
Emancipatorisch onderzoek = een sociaal probleem aanpakken.
,Voor wie is het onderzoek bedoelt? 3 doelgroepen die belang hebben bij een kwalitatief onderzoek:
Wetenschappelijke gemeenschap, beleidsmakers en praktische relevantie (praktijkmensen).
Onderzoeksvraag formuleren is de volgende stap, deze is veel gerichter. Bij je onderzoeksvraag zijn
verschillende factoren belangrijk: onderzoekbaarheid en haalbaarheid (tijd, geld, bereid- en
bereikbaarheid publiek).
In literatuuronderzoek wordt de eerste versie van de onderzoeksvraag theoretisch uitgewerkt.
In een theoretisch kader uit de literatuur werken met algemene concepten die nog niet of slechts
heel summier zijn uitgewerkt = sensitizing concepts.
4 grondvormen van kwalitatief onderzoek:
Kwalitatieve survey: Met diepteinterviews of met focusgroepen.
Etnografische studie: Participerende observatie, ook wel field work of investigative research.
Casestudy: Een case kan een individu zijn, maar ook een groep, gebeurtenis of proces. Elk onderzoek
dat een bepaalde case als studieobject neemt, kan aangezien worden als casestudy.
Inhoudsanalyse: Content analysis is a research technique for the objective, systematic and
quantitative description of the manifest content of communication. Je hebt retorische analyse,
narratieve analyse, discoursanalyse, structuralistische-semilogische analyse en interpretatieve
analyse (p. 109).
Voor interviews kunnen worden afgenomen is het noodzakelijk dat de onderzoeker een steekproef
samenstelt van respondenten die geinterviewd zullen worden. Bij kwalitatief onderzoek heeft een
random steekproef geen zin.
Je moet ook stil staan bij de onderzoekspopulatie en je steekproefkader. De selectie voor je
steekproefkader gebeurt aan de hand van een steekproefmethode. Kwalitatieve
steekproefmethoden zijn: geen selectie, de typische case, maximale variatie, homogeniteit, kritische
case, bevestigende of ontkennende cases, sneeuwbalsteekproef, extreme of afwijkende cases,
opportuninstisch en pragmatisch. (p. 113)
De theoretische steekproeftrekking onderscheidt zich van de rest omdat de dataverzameling en het
steekproeftrekken met elkaar verweven zijn in een cyclisch proces
Discriminerend steekproeftrekken is gericht op het maximaliseren van differentiatie tussen bepaalde
groepen respondenten en het minimaliseren van verschillen binnen groepen.
De steekproef is volledig wanneer theoretische saturatie bereikt is. Dat wil zeggen dat er geen
nieuwe relevante data gevonden wordt over een bepaalde categorie, dat een bepaalde categorie
volledig uitgewerkt is en de relaties tussen verschillende categorieen duidelijk zijn en gevalideerd
werden.
Het is handig om bij aanvang van het onderzoek een steekroefmatrix op paier te zetten.
Week 1, H3: Methodologische kwaliteit in het kwalitatief onderzoek:
Kwaliteit in een onderzoek is erg belangrijk. Er is veel discussie over de criteria voor de beoordeling
van kwalitatief onderzoek en of deze bijvoorbeelde dezelfde criteria moeten zijn als voor
betrouwbaar kwantitatief onderzoek.
Om intens methodologisch bewustzijn vol te houden en om onbewuste radicalisering te voorkomen
is het openhouden van de methodologische dialoog cruciaal.
,Kwaliteitscriteria voor kwalitatief onderzoek:
Interne validiteit: Wordt de claim ‘X is een oorzaak van Y’ ondersteunt door emprische data?
Geloofwaardigheid van causale claims: Kan men met voldoende overtuiging en geloofwaardigheid
claimen dat X de oorzaak is van Y en dat er dus geen 3 e variabele is.
Geloofwaardigheid van alle claims: Sommige onderzoekers verbreden de betekenis van interne
validiteit naar ‘geloofwaardigheid’ of ‘waarheidsgehalte’.
Externe validiteit: De mate waarin de bevindingen uit het onderzoek veralgemeend kunnen worde
nnaar situaties buiten het onderzoek. In hoeverre de onderzoeksresultaten gegeneraliseerd kunnen
worden naar de ‘echte’ wereld.
Betrouwbaarheid verwijst naar de stabiliteit of consistentie van metingen over de tijd of over
verschillende onderzoekers heen. Krijg je dezelfde resultaten als het door een andere onderzoeker
wordt gemeten? Of op een ander tijdstip?
Interne betrouwbaarheid: De mate waarin ‘anderen’ tot dezelfde conclusies zouden komen op basis
van dezelfde data. ‘Anderen’ kunnen leden van hetzelfde onderzoeksteam zijn of externen die niets
met het onderzoek te maken hebben.
Externe betrouwbaarheid: Komt met tot dezelfde conclusies op basis van nieuwe data, verzameld in
een volledig nieuw onderzoek die wel hetzelfde fenomeen beschrijven. Dus zou je tot dezelfde
conclusie komen als je het onderzoek volledig opnieuw moet doen?
Authenticiteit en relevantie zijn 2 aparte criteria die ook erg belangrijk zijn.
Triangulatie wordt als strategie gebruikt om de interne validiteit van een onderzoek te versterken. Je
hebt (3) verschillende perspectieven, indicatoren of metingen nodig om ‘de waarheid’ te
achterhalen. (p. 147)
Bij validering door de onderzoekssubjecten moeten de onderzoekssubjecten feedback geven over
data, een analyse of rapportage. Dit verhoogt wederom de validiteit.
Karl Popper: falsifieren of weerleggen van hypothesen is belangrijker dan het verifieren of bevestigen
daarvan.
Anekdotalisme is de neiging van onderzoekers om zowel tijdens het onderzoek als in de rapportering
vooral oog te hebben voor sprekende voorbeelden, die niet perse representatief zijn voor de
populatie of zinvol zijn voor het ontwikkelen van een theorie. Ook is het de neiging van onderzoekers
om vooral te zoeken naar info die een hypothese bevestigt, in plaats van aandacht te hebben voor
empirisch materiaal dat een hypothese zou kunnen weerleggen of verfijnen.
Strategien om anekdotalisme te vermijden zijn:
Diepgang of systematische behandeling van de data: Men moet systematisch kijken of de
generaliseringen die men wil formuleren op basis van het onderzoek ook werkelijk van toepassing
zijn op alle aspecten van de data. Dus bij elk datafragmentje bekijken en nagaan of de generalisering
ook hier op van toepassing is.
Analyse van de deviante cases: Men kan actief op zoek gaan naar deviante cases door zelf vooraf
alternatieve hypothese te formuleren. Of men kan toevallig op deviante cases stuiten.
De betrouwbaarheid van een onderzoek kan ook verhoogt worden door een auditspoor na te laten
en peers (collegawetenschappers) tijdens het onderzoek te consulteren.
Auditspoor: Door alle methodologische keuzes te documenten laat men een ‘spoor’ achter dat
vervolgens geaudit (gecontroleerd) kan worden door andere onderzoekers.
Peer debriefing: Informele feedback die een promotor of medestudent kan geven.
, Week 1, Artikel On Becoming a Pragmatic Researcher: The Importance of Combining Quantitative
and Qualitative Research Methodologies:
Students should learn to utilize and appreciate both quantative and qualitative research.
There are 3 views on whether quantative and qualitative research can co-exist or be combined:
Purists: Both paradigms are incompatible because they differ to much. Both methods should not be
mixed.
Situationalists: They see that both methods have value but also partially agree with the purists. They
believe that certain research questions lend more to quentative approaches, whereas other research
questions are more suitable for qualitative methods.
Pragmatists: Believe that sometimes both methods can be used in a single study. Researchers should
utilize the strengths of both techniques in order to understand better social phenomena.
Positivists claim that the essence of science is objective verification. However, positivists disregard
the fact that many research decisions are madethroughout the research process that precede
objective verification decisions.
Interpretivists claim that multiple contradictory but valid accounts of the same phenomenon always
exist is extremely misleading.
The quantitative-qualitative debate has resulted in two research subcultures. Yet, there are
overwhelmingly more similarities between quantitative and qualitative perspectives than there are
differences. Both use observations to address research questions. Both incorporate safeguards in
their research to minimize confirmation bias. Both try to triangulate their data.
Both empirical and qualitative data are interchangeable. So you could argue that all data is basically
qualitative and that all data can be quantified.
In order to become pragmatic researchers, the barriers must be minimized. This can be done by de-
emphasizing the terms quantitative and qualitative research, and instead subdividing into
exploratory and confirmatory methods.
Relying on only one type of data is extremely limiting. By utilizing quantitative and qualitative
techniques within the same framework, pragmatic researchers can incorporate the strengths of both
methodologies.
HC 1:
Kritische interpretatie is noodzakelijk. Hoe moeten we bepaalde cijfers interpreteren? Dus betekend
een stijging van de geregistreerde criminaliteit ook daadwerkelijk dat de criminaliteit gestegen is?
Kenmerken van criminologische onderzoeksvragen:
- Verborgen karakter
- Selectiviteit van wat wel bekend is geworden
- Praktische (en etische) moeilijkheden experimenteel onderzoek (Stanford prison experiment)
- Verschijnselen zijn niet normaal verdeeld / kleine N (dus andere toetsen gebruiken)
Bij een situatie zelf kunnen bepalen welke toets logisch is bij die situatie.
Nieuwe toetsen: bivariaat en multivariaat en regressieanalyse.
10x HC
6x WG verplicht
11x Opdracht, deadline vrijdag 12:00, ook verplicht
Spreekuur online wekelijks woe, 16-17