Samenvatting Biologie
H5: voeding en energie
5.1
Energie en bouwstoffen
Als je veel traint is het belangrijk dat je voeding voldoende energie en bouwstenen voor je spieren
bevat, het energiedeel is afkomstig van koolhydraten, vetten en eiwitten. De energie uit brandstoffen
komt vrij in de cellen door dissimilatie (stapsgewijze afbraak van vetten, koolhydraten en eiwitten).
De meeste energie komt vrij wanneer er in de cel genoeg zuurstof beschikbaar is, dan leveren de
mitochondriën een bijdrage aan de dissimilatie
De energie die vrijkomt bij dissimilatie is voor een deel warmte, de rest van de energie wordt door de
cellen opgeslagen als ATP. ATP geeft zijn energie af waar en wanneer dit nodig is, bijv.:
- Aan spiervezels voor het samentrekken
- Aan ribosomen voor het maken van eiwitten
Er zijn meerdere soorten bouwstoffen die belangrijk zijn voor je lichaam:
Eiwitten, uit eiwitten haal je je bouwstoffen voor de aanmaak van extra spiervezels
Water, je lichaam bestaat voor 63% uit water, dit moet je op peil houden
Mineralen, vooral calcium is belangrijk, het is een bouwstof voor je botten
Opslag en reservestoffen
Vetten en koolhydraten kun je in je lichaam opslaan, eiwitten niet, deze gebruik je namelijk als
brandstof of zet je om in vetten.
De voorraden koolhydraten bewaar je in je spier- en levercellen in de vorm van glycogeen
Glycogeen is een vertakt molecuul opgebouwd uit aan elkaar gekoppelde glucosemoleculen
De voorraad vetten zitten vooral onder de huid, in het merg van de holle beenderen en rond de
organen. Vet gebruik je als brandstof en bouwstof voor bijvoorbeeld het maken van bepaalde
hormonen.
Ruststofwisseling: de hoeveelheid energie die cellen vrijmaken voor je cellen in rust. De energie die
cellen gebruiken in rust is dus afkomstig van de ruststofwisseling dit is bijvoorbeeld bij energie
voor de hartslag, het bewegen van de darmen, de werking van de nieren en de ademhaling
Functies van voedingsstoffen
- Vetten: belangrijke brandstoffen + nodig als bouwstof voor membranen en hormonen
- Eiwitten: brandstof en bouwstof voor (spier)cellen en enzymen
- Koolhydraten: een brandstof voor je cellen
- Water: grootste bestandsdeel van je bloed. Dient als bouwstof en transportmiddel
- Vitaminen, mineralen en voedingsvezels: dragen beschermende stoffen tegen ziektes.
Mineralen hebben meerdere functies: bouwstof (calcium, fosfor), bij de werking van
zenuwcellen (natrium, kalium) of onderdeel van enzymen en hormonen (koper en jood)
Voedingsvezels hebben als functie om een goed transport door de darmen te stimuleren
Spoorelementen: mineralen waarvan je maar een kleine hoeveelheid nodig hebt
ADH-waarden: aanbevolen dagelijkse hoeveelheid
5.2
, De bron van energie voor je cellen is ATP een molecuul met drie fosfaatgroepen
Hoe het ontstaat:
- Een derde fosfaatgroep aan ADP, een molecuul met twee fosfaatgroepen, vast te koppelen
- Een cel laadt dan het ADP op met extra energie
- ATP geeft zijn energie af wanneer de derde fosfaatgroep weer afsplitst
Als je je ineens inspant heb je een acuut tekort aan ATP, dit valt op te lossen met een soort
‘noodaccu’ of ‘powerbank in de vorm van moleculen creatinefosfaat
De ‘powerbank’ draagt zijn energierijke fosfaatgroep over aan ADP. De ATP en
creatinefosfaatvoorraad vormen samen de ‘fosfaataccu’ in je spiercellen.
Anaerobe dissimilatie
Glucose levert veel energie als een cel het met O 2 volledig afbreekt tot H2O en CO2, maar op het begin
van je inspanning zijn je hartslag en ademhaling nog niet snel genoeg om O 2 aan te afleveren.
Enzymen in het grondplasma van de spiercellen breken de glucosemoleculen zonder O 2 af tot twee
moleculen melkzuur: melkzuurgisting dit levert de energie om uit ADP en P een kleine
hoeveelheid ATP te maken: twee moleculen ATP per molecuul glucose
- Voordeel: spiercellen krijgen er ATP bij, zodat ze door kunnen blijven werken
- Nadeel: bij deze anaerobe dissimilatie ontstaat een ophoping van melkzuur de PH in de
spier daalt en de spier verzuurt dan de spieren raken vermoeid
Dankzij extra O2 kunnen je spiercellen de mitochondriën inschakelen, het melkzuur zetten de cellen
om in pyrodruivenzuur, enzymen in het mitochondrium doen de rest een deel van het gevormde
melkuur gaat via het bloed naar de levercellen die van melkzuur glucose maken (een overschot
kunnen spier- en lever cellen opslaan als glycogeen
Aerobe dissimilatie
Na ongeveer een minuut is je hartslag en ademhaling wel snel genoeg om voldoende O 2 aan de
spiercellen te leveren. De mitochondriën nemen de glucoseafbraak nu steeds meer over en
verbranden de glucose m.b.v. O2: aerobe dissimilatie
1. Enzymen splitsen een C6-molecuul glucose in twee C-3 moleculen pyrodruivenzuur dit
levert ATP
2. Beide moleculen pyrodruivenzuur gaan naar de mitochondriën, hier breken enzymen ze
helemaal af tot CO2 en H2O dit levert genoeg energie voor 36 ATP
*Bij anaerobe afbraak komt maar 2ATP vrij, dus bij aerobe afbraak wel 19x zo veel!
Energie uit je voedsel
Niet alleen glucose is brandstof. Cellen dissimileren ook vetten en eiwitten aeroob
In het grondplasma ontstaan glycerol en vetzuren uit vetmoleculen. Enzymen in het grondplasma
zetten glycerol om in pyrodruivenzuur, dit gaat vervolgens samen met de vetzuren naar de
mitochondriën waar veel ATP ontstaat
Je lichaam bewaart geen voorraad eiwitten je lever breekt overtollige eiwitten af en dat levert ATP
op. Deze afbreking verloopt als volgt:
1. In de levercellen breken enzymen de eiwitten eerst af tot losse aminozuren
2. In het grondplasma koppelen enzymen de NH 2- van een aminozuur afg
3. Andere enzymen maken van twee NH 2- groepen en een CO2-molecuul ureum dit gaat via
de leverader naar de nieren die het uitscheiden
4. Het restant van het aminozuur levert pyrodruivenzuur op, dat een mitochondrium ATP geeft
Glucose(moleculen) kunnen maar in kleine hoeveelheden opgeslagen worden, spiervezels
beschikken echter over een voorraad glucose in de vorm van glycogeen. Als de glycogeenvoorraad op