Colleges juridische & ethische context
College 1: goed handelen
Handelen = een menselijke activiteit die wetens en willens gedaan wordt en waar mensen
voor verantwoordelijk kunnen worden gesteld. Er is een actor die handelt: een bal gooien is
dus een handeling, maar een kou vatten niet. Niet handelen kan ook handelen zijn. Wat
goed handelen is, is niet eenduidig te beantwoorden. Het is een normatieve vraag die we
beantwoorden met impliciete en expliciete normen, die gebaseerd zijn op waarden. Er zijn
drie kaders voor professioneel handelen:
- Het maatschappelijke kader: in een rechtsstaat is dit de wet. Het is de juridische
context van de pedagogiek: de verzameling verschillende wettelijke kaders, burgerlijk
recht, strafrecht, bestuursrecht en het IVRK.
- Het professionele kader: beroepen worden ingekaderd: wat legitimeert deze
professie? Wie mogen deze professie uitoefenen? Waaraan moeten deze
professionals zich houden? Er is een beroepscode: daarin staan waarden en normen
voor de beroepsgroep. Het is een beroepsethische richtlijn en ligt op de grens van
recht en ethiek. Er zijn diverse beroepscodes. Ook zijn er gedragscodes of
integriteitscodes, deze vormen de waarden en normen voor professionele
organisaties.
Zo is er bijvoorbeeld de NVO-beroepscode (Nederlandse Vereniging van pedagogen en
Onderwijskundigen). De NVO beroepscode geeft richting en invulling aan het begrip ‘goed
pedagoog’. Op grond van de beroepscode kunnen pedagogen hun handelen en
beslissingen beroepsethisch bepalen en verantwoorden. Het biedt de standaard voor de
kwaliteit van beroepsuitoefening, gebaseerd op wet- en regelgeving voor zorg en jeugdigen.
Het is ook de norm waaraan het tuchtcollege toetst. Leden van de NVO moeten zich hieraan
houden en master pedagogen die geregistreerd staan in het Kwaliteitsregister Jeugd.
Pedagogen zijn gebonden aan de beroepscode en daarmee aan de normen waaraan
een goed pedagoog behoort te voldoen. NVO leden staan voor het veilig opgroeien en een
optimale ontwikkeling van kinderen en jongeren, en doelmatige zorg als extra ondersteuning
nodig is. Voor pedagogen is de pedagogische relatie het aangrijpingspunt van hun
handelen: zij zoeken verklaringen en oplossingen in die relatie. Pedagogen streven primair
naar normalisatie van de opvoedingsrelatie, of die nu eenvoudig is of heel complex.
De beroepscode laat ruimte voor het inzicht van de professional: professionele
autonomie. Wanneer je je moet verantwoorden (voor het tuchtcollege) gaat het om je
onderbouwing van handelen. De professional heeft te allen tijde persoonlijke
verantwoordelijkheid voor het handelen. Je kent de wet en handelt naar inzicht. Een
reflectieve professional handelt niet defensief, maar integer.
Het professioneel kader betekent ook dat je reflecteert op je professie: op de
normativiteit en vakinhoud, de organisatie en het beleid, doelstellingen, aannamen en
concepten en professionele waarden.
Een norm = een impliciete of expliciete regel. Normen zijn geen feiten. We kunnen
normen proberen te definiëren: normen voor een veilige brandmeter vinden we acceptabeler
dan normen voor een mooi mens. Normatieve ethiek zoekt naar de rechtvaardiging van
morele normen. Een pedagoog heeft een normatief beroep: pedagogen scheppen normen:
normaal, leerbaar, begeleidbaar, wenselijk gedrag, goede ontwikkeling, harmonieus gezin
etc. Interventies bevatten dus impliciet een moreel oordeel en mens- en
,maatschappijbeelden. Goed handelen is ook je verhouden tot deze normativiteit: wat
betekent jouw oordeel voor de ander? Wat legitimeert jouw oordeel?
- Het persoonlijke kader: wordt bepaald door waarden en normen en opvattingen
over de mens en maatschappij. Ethiek denkt hier systematisch over na.
Professioneel handelen vereist een reflectieve houding: integriteit, dilemmahantering
en handelingsevaluatie.
Je moet morele dilemma’s kunnen hanteren: een moreel dilemma = je moet kiezen tussen
conflicterende waarden. Hoe ga je ermee om? Bijvoorbeeld analyse en reflectie, een ethisch
stappenplan of moreel beraad.
Als pedagoog moet je een reflectieve attitude ontwikkelen: je moet permanent
denken: verwonderen, redeneren, reflecteren, kritische houding, wisselen van perspectief,
waarden bewustzijn. Ethische theorieën en benaderingen voorzien je van gereedschap
hiertoe.
Overeenkomsten tussen ethiek en recht: ze geven allebei aan hoe je moet handelen en
stellen vragen naar het juiste, goede en rechtvaardige. Verschillen zijn:
- Recht = een systeem van algemene regels, vastgesteld door een formele autoriteit
met sanctionerende bevoegdheid: wetten en regels liggen vast. Ze zijn gebaseerd op
ethische waarden.
- Ethiek = systematische reflectie: dit ligt niet vast, wel zijn er theorieën. Er is geen
formele autoriteit, het is anders dan je aan de regels houden: illegaal handelen kan
ethisch juist zijn.
Wat goed handelen is, is primair een ethische vraag. Wat moreel goed is, kan worden
bepaald door bijvoorbeeld een evolutionair gegeven (gevoel voor rechtvaardigheid en
empathie), een openbaring (door God gegeven, het moreel goede ligt in de schepping) of
door menselijke rede (ethische theorie en reflectie).
Ethiek is een systematische reflectie op de moraal. De moraal is een stelsel waarden en
normen. Ethiek is van oudsher een belangrijk onderdeel van de filosofie: het is een
praktische filosofie die gaat over de vraag naar het goede leven. Het biedt kritisch onderzoek
naar morele opvattingen en denkt na over het handelen. Verschillende vormen van ethiek:
- Descriptieve ethiek: beschrijving van de moraal, in de historische en
maatschappelijke context. Het is objectiverend.
- Normatieve ethiek: wat is juist? Het gaat over rechtvaardiging van waarden en
normen a.d.h.v. ethische theorieën. Het is prescriptief.
- Meta-ethiek: reflecteert op de ethiek zelf en de concepten en aannamen.
- Toegepaste ethiek: ethiek voor een bepaald veld, bijvoorbeeld medische ethiek.
Normatieve ethiek biedt dus ethische theorieën. Deze komen tot stand binnen de filosofie,
en zijn het product van permanente discussie. Ze geven principes om handelingen mee te
beoordelen: richtlijn: hoe moeten we handelen? Evaluatie: was het een goede handeling?
Maar mensen hebben toch verschillende opvattingen over het goede? Morele oordelen
hangen samen met het individu, de tijd en cultuur, smaak en conventie. Wat betekent dit
voor de ethiek? Meten we er een universele theorie tegenover stellen? Of moet iedereen zelf
uitmaken wat goed of slecht is?
,→ Relativisme: stelt de verschillen centraal. Soorten: individueel moreel relativisme =
waarheidswaarde van een moreel oordeel kan verschillen per individu. Aantrekkelijk:
respecteert individuele belangen. Cultureel moreel relativisme = waarheidswaarde van
een moreel oordeel berust op culturele overtuiging. Aantrekkelijk: respecteert culturele
verschillen. Een probleem met relativisme is echter dat het ruimte geeft aan morele
onverschilligheid. We moeten het slaan van kinderen bijvoorbeeld maar accepteren. Zelf de
waarde tolerantie is niet algemeen aanvaardbaar. Dit is de uitdaging voor de ethiek.
→ Universalisme: staat tegenover relativisme. Moreel universalisme gaat uit van algemeen
geldende waarden. Moreel absolutisme = de waarheidswaarde van een moreel is extern
gegeven. Moreel objectivisme = de waarheidswaarde van een moreel oordeel op basis van
redelijkheid. Dit is aantrekkelijk: het maakt algemeen geldende morele oordelen mogelijk.
Probleem met universalisme is echter dat er geen algemene acceptatie is van een
universele bron van de moraal. Kritiek op eenheidsdenken: het sluit uit wat verschillend is.
De gangbare opinie overheerst, dit maakt andere opinies onzichtbaar.
Hoe dan wel? Erkenning van verschil: pluralisme. We moeten gedeelde waarden
(onder)zoeken, zoals tolerantie of bescherming van het individu. We moeten van gedachten
wisselen: een ethische theorie biedt systematiek. Ethiek is een permanent gesprek: het is
nooit definitief, altijd voorlopig. Filosofie is er om normatieve kaders en het dominante
discours kritisch te doordenken. Let wel: we maken altijd deel uit van een discours.
In de normatieve ethische theorieën maken we onderscheid tussen:
- Teleologische ethiek: Grieks telos = doel. Het doel of de gevolgen van de handeling
bepalen of de handeling juist is. Deugdethiek (Aristoteles): perfectionisme
(voortreffelijk leven). Gevolgenethiek (Utilitaristen): non-perfectionisme (ervaren
geluk; nut).
- Deontologische ethiek: Grieks to deon = dat wat moet of behoort. De intrinsieke
kwaliteit van de handeling bepaalt of deze juist is. Plichtenethiek (theorieën van kant
en Rawls).
College 2: geluk
Geluk is de centrale waarde in de bepaling van wat nastrevenswaardig is (in ethiek). Wat
maakt ons gelukkig: keuzevrijheid (probleem paradox of choice)? Leuke spullen (probleem
mimetische begeerte)? Gezondheid (gezonde mensen zijn niet per se gelukkig)?
Hoe moet ik leven? We leven in een tijd van: angstaanjagende vrijheid (Zizek):
constant bewust van de gevolgen van mijn keuze. Een tijd van onbehagen (Heijne): we zijn
object in plaats van subject. Toenemende rationalisering slaat om in het tegendeel. Fix je
leven = populaire levenskunst. ‘Loslaten’ en ‘omdenken’. Bestaansethiek = filosofie.
Filosofie als levenskunst (ethos): bewust iets van ons leven maken. Voorbeelden: het
voortreffelijk leven van Aristoteles, hedonisme van Epicurus, lotsaanvaarding van Seneca en
het leven als kunstwerk van Foucault.
Epicurus (341-270 b.C.): persoonlijk geluk is het hoogste doel in het leven.
Gerichtheid op het verkrijgen van genot (hedonisme) is een natuurlijk gegeven van de mens.
Genot staat gelijk aan het bevredigen van natuurlijke behoeften als eten en drinken (i.t.t.
niet-natuurlijke behoeften als rijkdom en succes). Genot vindt ook plaats door het vermijden
van pijn en verdriet.
, Seneca (4 b.C. - 65): het goede leven ontstaat door verzoening met het lot (amor
fati). Je bent vrij door te leven in overeenstemming met de redelijke orde van de natuur.
Bewuste acceptatie van het leven zoals het gaat: redelijk. Geluk bestaat uit het
onverstoorbaar doorstaan van ongeluk. Je hebt meesterschap over jezelf.
Foucault (1926-1984): het leven als kunstwerk. Tegenover de moraal van de joods-
christelijke traditie (gehoorzaamheid aan god) bracht hij een herwaardering van de antieke
moraal (voortdurende vorming). Je identiteit staat niet vast, maar is het resultaat van hoe wij
in het leven staan. Vrijheidspraktijken: doorbreken van sociale praktijk en experimenteren
met nieuwe levensvormen en identiteiten. Zorg voor zichzelf: ontwikkelt zich in
vrijheidspraktijken: werken aan meesterschap over onszelf. Zelftechnieken: technieken om
meesterschap over onszelf te oefenen.
De deugdethiek: Aristoteles (384-322 v.Chr.) was een leerling van Plato en stichter van de
Peripatetische school. Hij werd een invloedrijk filosoof voor de westerse traditie. De Ethica
Nicomachea is het ethische werk van Aristoteles. Het bestaat uit 10 boeken, waarin hij zijn
deugdethiek uiteenzet. Je moet deze ethiek zien in de context van het klassieke
Griekenland.
Er is een metafysisch probleem van verandering en identiteit. Parmenides: alles is
altijd wat het is, je moet door de schijn van verandering heen kijken. Heraclitus: alles is altijd
weer anders. Aristoteles: alles is altijd gericht op telos. Teleologie = alle zijnden zijn in
beweging naar hun bestemming, die zij als doel in zich dragen. Verandering is de overgang
van potentie naar act. Een eikel is actueel een vrucht en potentieel een eikenboom. De telos
van de eikel is ontwikkeling tot eikenboom. De telos van het menselijk leven is eudaimonia:
een goed leven is een leven dat zijn hoogste doel (eudaimonia) heeft bereikt. Eudaimonia =
nastrevenswaardig omwille van zichzelf, niet te identificeren met plezier, eer of onzicht, niet
hetzelfde als je gelukkig voelen: het is duurzame optimale zelfverwerkelijking (= activiteit).
In de Ethica geeft Aristoteles antwoord op de vraag hoe wij het goede leven kunnen
realiseren: wat wij moeten doen om ons doel eudaimonia te bereiken. De doelgerichtheid
betekent dat we dat moeten doen waar we het meest geschikt voor zijn. Dat betekent dat we
moeten handelen in overeenstemming met de menselijke natuur.
De mens is volgens Aristoteles een animal rationale: de mens is zowel een redelijk
als een dierlijk wezen (ziel en lichaam). De menselijke ziel heeft een rationeel en irrationeel
deel: deze staan in verbinding. De deugd is de perfectionering van de menselijke
geschiktheid: omgaan met emoties, optimaal gebruik van de rede en een volmaakt mens
worden.
De deugd is geen handeling, maar een houding die voortkomt uit oefening en
opvoeding (je bent eerlijk omdat je in verschillende situaties eerlijk bent en niet maar 1 keer).
Deze goede houding maakt je geschikt voor een bepaald soort handelen en zorgt ervoor dat
je als vanzelf tot dat handelen geneigd bent. De goede houding wordt bepaald door een
verstandig mens. De deugd hebben we niet van nature, je wordt er niet mee geboren.
Deugd is niet iets bovennatuurlijks: het komt niet van de goden. Deugd is niet iets
tegennatuurlijks: je kunt het niet met geweld laten ontstaan. Deugd kan niet uit het niets
geschapen worden, je moet een geschiktheid hebben voor een bepaalde deugd. Goede
opvoeding is noodzakelijk voor een deugdzaam karakter.
Hoe weet je nu wat de juiste houding is? De deugd is het midden (meson) tussen
twee uitersten: tussen te weinig en te veel: moedig zit bijvoorbeeld tussen lafheid en
overmoed. Het midden is niet absoluut maar hangt steeds van de persoon en de