Nederlands tentamen Portaal H3, H5 en H6 en Taalontwikkeling op
school H3 t/m H6
Portaal H3, H5 en H6
Hoofdstuk 3 taalverwerving
3.1 Taalverwering via spreken en luisteren
De basis van taalverwerving is als ze op de basisschool komen op 4-jarige leeftijd al gelegd, maar nog
niet afgerond. Daarna hangt het voor een groot deel aan de leerkrachten hoe succesvol de
taalontwikkeling van de leerlingen is. Voor een goede taalverwerving zijn de eerste levensjaren en de
eerste jaren op school belangrijk. Die hebben invloed op het uitbouwen taal na latere jaren tot een
hoger niveau.
3.1.1 Visies op taalverwerving
Eerstetaalverwerving: verwerving van de moedertaal.
Het behaviorisme: Met deze theorie denken mensen dat taalverwerving bij kinderen verloopt door
imitatie, positieve feedback (belonen van goed gedrag) en conditionering (aanleren van nieuw gedrg
door herhaling. Uit onderzoek blijkt dat kinderen taalverwerving leren aan de hand van imitatie.
Het nativisme: het leren van taal komt niet alleen uit het imiteren. Kinderen maken in een bepaalde
fase fouten in de taalverwering. Het lijkt er dus op dat kinderen zelf regels opstellen op grond van de
taal die ze hebben gehoord en dat ze die regels vervolgens consequent toepassen.
Taalleervermogen: Chomsky gaat er vanuit dat kinderen bij hun geboorte beschikken op een
taalvermogen en aangeboren grammatica, dat ze alle talen kunnen leren. Dit heeft ook weer te
maken met het nativisme
De interactionele benadering:
Kinderen leren taal door interactie en ze hebben een aangeboren taalleervermogen die beïnvloed
word door hun omgeving. De eisen voor het goed leren van een taal in je omgeving zijn onder de
noemer taalgroeimiddelen: Taalanbod (wat voor taal de ouders praten en het taalgebruik passen de
ouders aan op het kind.); taalruimte (hoeveel ruimte er is voor een gesprekje met je kind), tussen o
en 5 jaar is verzorgingstaal, dus de taal die gebruikt word bij een rechtstreekse interactie bij het kind
het belangrijkst en feedback, ouders geven de leerling vaak veel ruimte voor een eigen initiatief
gesprekje (taaproductie), waarop de ouder weer feedback geeft.
Nieuw onderzoek: Door nieuw onderzoek blijkt dat kinderen taal leren, doordat ze concrete
taalwaarnemingen generaliseren. Als kinderen genoeg taal aangeboden krijgen, dan herkennen ze
vanzelf patronen in de taal. Die patronen kunnen ze dan toepassen op andere situaties
(generaliseren). Dus deze visie op taalverwerving benadrukt dat de rol van de omgeving erg
, belangrijk is als het kind het taalaanbod actief verwerkt. Grammaticaregels zijn niet aangeboren,
maar kinderen leren door te generaliseren over concrete taalwaarnemingen grammatica.
Kritische periode: tussen geboorte en 7 jaar, is het brein sterk gericht op verwerven, daarom is dat de
kans om taal te ontwikkelen.
Verschillende factoren die de eerstetaalverwerving van het kind bevordert:
Modelleren door volwassenen: Belangrijk is dat er veel volwassene in de omgeving van het kind zijn
die begrijpelijke taal spreken en het kind stimuleert om veel te praten, kinderen imiteren. Dus een
rijk en goed taalaanbod is erg belangrijk.
Feedback: Het is goed als een ouder het kind aanspoort om te psraten en dat je daarop feedback
geeft, of het kind corrigeert.
Ruimte voor taalproductie: Als het taalaanbod in de omgeving goed is, leet het kind vanzelf taalte
begrijpen en te gebruiken. De ouder is dan degene die taal produceert. Het verschilt per kind
wanneer ze echt beginnen met praten, die periode waar ze alleen taal begrijpen word stille periode
genoemd. Op een bepaald moment kan het kind zelf taal produceren.
Taal en denken stimuleren elkaar: Door met anderen in gesprek te zijn over allerlei begrippen en die
begrippen te koppelen aan een visuele waarneming en/of ercaring, bouwet het kind zijn kennis en
begrippen op over de wereld om hem heen. Tijdens het gesprek om begrippen te verwerken en toe
te passen, ontwikkeld het kind de metalinguitstisch bewustzijn: heeft impliciete kennis van taal en
kan zich in de communicatie met volwssenen bewust worden van de mogelijkheid tereflecteren op
taal en taalgebruik en daarmee dit taalgebruik verbeteren.
Tweedetaalverwerving: De interferentietheorie, de universalistische theorie, de interactionele
benadering en tweetalige opvoeding.
Is als een kind naast de moedertaal nog een tweede taal kan spreken als voertaal.
Meertalige opvoeding: Simultane taalopvoeding, is als kinderen vanaf hun geboorte twee of drie
talen geleerd krijgen. Als kinderen een goed aanbod meertaligheid aangeboden krijgt, zijn ze er
eerder van bewust dat ze eerder implicieten of expliciete kennis over taal begrijpen en begrijpen al
snel dat taal een set van afspraken is.
Visies op het leren van Nederlands als tweede taal
Er zijn drie theoriën over het leren van Nederlands als tweede taal.
Interfentietheorie:
Vroeger dacht men dat je een tweede taal leert, door de woorden uit je moeder taal te vertalen naar
de tweede taal. Bijvoorbeeld het Turks heeft geen lidwoorden, waardoor ze die in het Nederlands
niet zo snel zeggen. Dit word interfentie(inwerk)fouten genoemd. Wat deze theorie niet verklaart is
dat tweede taal kinderen dezelfde taalfouten maken in een taal, dan kinderen waarvan die taal de
moedertaal is.
Universalistische theorie:
Deze theorie is gebasseerd op de constatering dat kinderen die een tweede taal leren dezelfde
fouten maken als de leerling die die taal als moedertaal leren. Dit is geen interfentiefout. Dit komt
omdat kinderen bij het aanleren van de tweede taal dezelfde taalleervermogen gebruiken en ze
verwerven Nederlands hetzelfde als leerlingen die uit dat land komen. De omgeving is vaak wel
anders waarin een kind de tweede taal leert.
Interactionele benadering:
Hierbij word de nadruk gelegd op het aanbod, door veel interactie en feedback, leert een kind het
snelst de taal. Sommige kinderen leren pas de tweede taal van het land op de basisschool, hierdoor