Samenvatting taal blok 3
Taal & didactiek: aanvankelijk en technisch lezen.
2.1 Lezen als informatie verwerking
In het begin zal het proces van leren lezen nog traag verlopen, maar aan het eind van de
basisschool zijn de meeste kinderen toch wel in staat om redelijk snel een tekst te lezen. Een
lezer gebruikt niet alleen visuele informatie, zoals de volgorde van de letters in een woord,
maar hij maakt ook gebruik van zijn kennis van de opbouwprincipes van woorden of de
betekenisrelaties tussen woorden. We spreken in dit verband wel van verschillende niveaus
van informatieverwerking.
We onderscheiden de volgende niveaus voor informatieverwerking:
- Visueel niveau
Hierbij gaat het om speciale kenmerken van letters en woorden. Je kunt denken aan
bijzonderheden in de lettervormen. Ook de frequentie van letters speelt een rol. De
letter x komt weinig voor, wat betekent dat een woord met een x snel herkend zal
worden. Wij kunnen letters herkennen op grond van bepaalde kenmerken. De visuele
informatie bij het lezen zit niet alleen in de vorm van losse letters; ook combinaties van
letters verschaffen de lezer informatie. Het herkennen van de visuele informatie van
letters en lettercombinaties wordt bepaald door ons schriftsysteem. In het Nederlands
maken we gebruik van het alfabetisch schriftsysteem. Dat wil zeggen dat elke
spraakklank in principe wordt weergegeven door één teken. In het woord maan
onderscheiden we drie spraakklanken, die achtereenvolgens door de tekens m, aa en n
worden aangeduid. Voor kinderen die net leren lezen is het lastig onderscheidt te maken
tussen de schrijfletter en de drukletter en de verschillende lettertypes hierbij.
Oude samenvatting fonemen, grafemen en klankzuivere woorden doornemen.
- Morfologisch niveau
De morfologie van een woord is de manier waarop een woord is opgebouwd. Bij het
lezen maak je ook gebruik van je kennis van de opbouw van woorden. Een lezen zal het
woord vertrouwelijk sneller kunnen lezen als hij hierin het woord trouw herkent. Als je
voorvoegsels of achtervoegsels in één keer herkent, zal het leesproces sneller verlopen.
- Semantisch niveau
Om tot een goede interpretatie te komen, moet je ook de betekenis van de woorden
erbij betrekken. Bijvoorbeeld bij de zin Geef hem een schop, maakt het uit of een
tuinman of een voetballer de zin uitspreekt. Een zin als Een dromedaris heeft maar één
…., zul je op grond van de betekenis aanvullen met bult. Geoefende lezers zullen het
ontbreken van het woord niet eens waarnemen.
- Syntactisch niveau
Hier gaat het om de relaties tussen woorden, woordgroepen en zinnen. De volgorde van
woorden in een zin is soms bepalend voor de betekenis. Vergelijk de volgende zinnen: zo
is het fijn en het is zo fijn. Het gaat om dezelfde woorden, maar door de volgorde is de
betekenis van de zinnen toch verschillend. Een ander verschijnsel op het syntactisch
niveau is het gebruik van verwijswoorden in de zinnen Natasja huilt. Haar poes is dood.
Kun je het woord haar alleen interpreteren door het in verband te brengen met Natasja.
Over de manier waarop de verschillende niveaus van informatieverwerking bij het lezen een
rol spelen, bestaan verschillende opvattingen en modellen:
,Bottom-upmodel: volgens dit model begint een lezer met het waarnemen op het visuele
niveau. Eerst herkent hij de letters, daarna de opbouw van woorden en woordgroepen en als
laatste stap wordt er betekenis aan de zin toegekend. Hoe meer ervaring iemand heeft in
het lezen, hoe sneller de stappen verlopen. Volgens deze opvatting is het leesproces een
kwestie van waarnemen van letter voor letter en woord voor woord. Er worden geen
stappen overgeslagen en de verschillende informatieniveaus oefenen ook geen invloed op
elkaar uit. In de werkelijkheid verloopt het leesproces anders dan het bottom-upmodel
aangeeft. Nieuwe hoop voor voor vluchtelingen. De eerste keer dat je het schrijft merk je het
niet op, lees je het daarna na dan valt het wel op. We zijn ook in staat om woorden te lezen
waarvan letters weggelaten zijn.
Top-downmodel: volgens dit model starten de leesprocessen juist op de hoge
informatieniveaus. De waarneming van de afzonderlijke letters en woorden wordt sterk
beïnvloed door de verwachting die een lezen heeft op grond van zijn kennis van de taal en
de werkelijkheid. Het top-downmodel vat het lezen op als een proces van voorspellen,
selecteren en toetsen. Een ervaren lezer ziet in één oogopslag de woorden en op grond van
zijn taalkennis verwacht hij dat hier een bekende zegswijze zal staan. Een lezer kijkt dus heel
globaal en maakt relatief weinig gebruik van alle informatie op het visuele niveau. Pas als er
niet staat wat de lezer verwacht, zal hij zich gedwongen voelen heel precies te kijken welke
woorden er staan.
Interactiemodel: tegenwoordig beschouwt men het leesproces meer als een interactie van
top-down- en bottom-upprocessen. Er is een afwisseling tussen voorspellend lezen en woord
voor woord lezen. Een tekst over een onderwerp waar je veel vanaf weet, zul je in eerst
instantie voorspellend lezen. Maar je zult overschakelen op woord voor woord lezen als je
voorspelling niet klopt of als je een moeilijk gedeelte tegenkomt. Bij het lezen is er zo een
wisselwerking tussen de visuele informatie die een lezer krijgt aan de ene kant en zijn kennis
van de taal aan de andere kant.
Fonologisch coherentiemodel: dit model geeft aan hoe het geheugen werkt bij het leren
lezen. In ons geheugen ligt verschillende informatie opgeslagen in zenuwcellen die met
elkaar verbonden zijn en een soort netwerk vormen de informatie ligt opgeslagen in
eenheden of knopen. Bij het lezen spelen drie soorten knopen een rol: foneemknoppen,
letterknopen en semantische knopen. Zie figuur 2.4. de relaties tussen de verschillende
knoppen zijn niet allemaal even sterk. De sterkste verbinding zijn die tussen de
foneemknopen en de letterknopen. Dat hangt samen met het feit dat er in het Nederlands
een behoorlijk eenduidige relatie is tussen letter en klank. Hoe sterker de verbindingen zijn
tussen de foneemknopen en de letterknopen, hoe gemakkelijker het leesproces verloopt.
2.2 Leesstrategieën
Er zijn verschillende manieren om en tekst te decoderen. We spreken in dit verband van
leesstrategieën.
Zie figuur 2.5
Als een kind letter voor letter leest, dan maakt het gebruik van de elementaire
leeshandeling. We noemen deze strategie ‘elementair’ omdat het de basistechniek is binnen
het leren lezen. De elementaire leeshandeling bestaat uit drie stappen:
, - Het van links naar rechts koppelen van fonemen aan grafemen
Eerst moet je de leesrichting bepalen. Je moet weten dat je aan de linkerkant van een
woord moet beginnen met lezen. Vervolgens moet je vaststellen wat het eerste
grafeem is en daar het juiste foneem aan koppelen. Daarna zoek je het volgende
grafeem en koppel je daar weer het bijbehorende foneem aan en zo ga je door tot en
met het laatste grafeem van een woord. Ondertussen moet je de juiste volgorde van
de fonemen onthouden, anders loop je gevaar dat het samenvoegen van de klanken
tot 1 woord, niet goed verloopt. Daarna moet je betekenis aan het woord toekennen.
- Auditieve synthese
- Betekenis geven
De elementaire leeshandeling wordt vaak tegelijk aangeleerd met de elementaire
spellinghandeling. Hierbij haalt een kind een woord uit elkaar in spraakklanken en schrijft
voor elke spraakklank de bijbehorende letter. De elementaire spellingshandeling is eigenlijk
het spiegelbeeld van de elementaire leeshandeling. Zie figuur 2.7. zowel bij de elementaire
leeshandeling als bij de elementaire spellinghandeling staat de koppeling tussen klank en
letter centraal. Dat betekent dat leren lezen en leren spellen heel goed gelijk op kunnen
gaan.
In het beginstadium van het leesonderwijs gebruiken kinderen nog veelvuldig de
elementaire leeshandeling. Al vrij snel zie je dat kinderen tot verkorting van de elementaire
leeshandeling komen. Ze herkennen bepaalde lettercombinaties is een keer. We noemen
deze leesstrategie ‘lezen met behulp van clusters en spellingpatronen’. Een cluster is een
combinatie van medeklinkers(str, spr, kl). Een spellingspatroon is een combinatie van zowel
klinkers als medeklinkers (ak, open, aan). Ook het lezen van vaste lettercombinaties als aai,
ooi en eeuw rekenen we tot deze leesstrategie.
Het lezen met behulp van clusters en spellingpatronen kun je dus ook gebruiken om niet
klankzuivere woorden te ontcijferen. Deze leesstrategie wordt ook wel indirecte
woordherkenning via visuele synthese genoemd. Je kunt het lezen met behulp van clusters
en spellingpatronen bevorderen door kinderen zogenoemde wisselrijtjes ta laten lezen. Een
wisselrijtje is een rij woorden die steeds in een klank verschillen: huis, muis, ruis.
Voordat kinderen beginnen met het aanvankelijk leesonderwijs, kunnen ze vaak al enkele
woorden lezen. ze herkennen die woorden aan de visuele woordvorm, aan de speciale
volgorde van letters. Men noemt deze leesstrategie ook wel directe woordherkenning. Voor
kinderen die beginnen met leren lezen, is het herkennen van een woord te vergelijken met
her herkennen van een plaatje. Ze kennen immers nog geen letters en lezen woorden op
grond van visuele eigenaardigheden. Directe woordherkenning is dus een strategie waarmee
je snel en efficiënt kunt lezen. Voor kinderen die beginnen met lezen, heeft het lezen met
behulp van visuele woordvorm wel duidelijke beperkingen. Omdat kinderen nog geen
letterkennis hebben, moet elk woord afzonderlijk worden aangeleerd. Op deze manier ga je
dus duidelijk voorbij aan het grondprincipe van ons spellingsysteem dat elke spraakklank
door een apart teken wordt weergegeven.
Het lezen van langere woorden is voor kinderen in groep 3 nog vrj lastig. Aak maken ze
gebruik van clusters en spellingpatronen en nemen bijvoorbeeld in het woord gelopen drie
, groepjes van letters waar: ge lo pen. Het komt nogal eens voor dat een kind niet in staat is in
een woord snel bekende groepen letters te onderscheiden en dan fouten leest. Voor het
lezen van meerlettergrepige woorden kan een lezer ook gebruikmaken van zijn kennis van
de opbouw van Nederlandse woorden. Veel meerlettergrepige woorden zijn namelijk
opgebouwd uit twee of meer delen die elk een eigen betekenis hebben. Het woord vergeeld
bestaat uit een voorvoegsel ver dat een verandering aangeeft, het woord geel en het
achtervoegsel -d dat aangeeft dat we met een voltooid deelwoord te maken hebben. Alle
delen van het woord hebben een bepaalde betekenis. Als een letter of combinatie van
letters betekenis heeft, noemen we het een morfeem. Sommige morfemen hebben een
concrete betekenis en kunnen ook als los woord voorkomen, andere morfemen hebben een
vage betekenis en komen niet als los woord voor, maar alleen als voor- of achtervoegsel. Bij
het lezen van langere woorden maken we gebruik van onze kennis van morfemen. We
noemen deze lesstrategie ‘lezen met behulp van morfologische analyse’. Je kunt het
ontwikkelen door aandacht te besteden aan de opbouw van woorden. De leesstrategie
‘lezen met behulp van morfologische analyse’ lijkt veel op het ‘lezen van clusters en
spellingpatronen’. Bij beide strategieën gaat het om het herkennen van lettercombinaties.
Bij spellingpatronen heeft betrekking op het herkennen van lettercombinaties die geen
betekenis hebben, terwijl het bij morfologische analyse gaat om het herkennen van
morfemen, dus lettercombinaties die wel betekenis hebben.
Bij het lezen van zinnen maken wij gebruik van onze kennis van de syntactische structuur van
een zin. De syntactische structuur is de volgorde van woorden in een zin. Er zijn allerlei
syntactische of grammaticale regels die aangeven in welke volgorde Nederlandse woorden
een goede zin vormen. Zo weten we at een lidwoord altijd voor een zelfstandig naamwoord
moet staan en dat hond de geen goede Nederlandse woordvolgorde is. Bij het lezen maken
we gebruik van de kennis die we hebben van de opbouw van zinnen. Dit noemen we ook wel
‘lezen met behulp van de context’. Deze strategie is vooral geschikt voor begrijpend lezen.
Minder geschikt voor technisch lezen: je kunt sneller en efficiënter gebruikmaken van de
visuele woordvorm.
2.3 Flexibel gebruik van leesstrategieën
Ervaren lezers maken nooit gebruik van één leesstrategie. Door je leeservaring kun je
verschillende woorden in 1 keer waarnemen en zo bereik je een hoge leessnelheid. Meestal
lees je met behulp van de visuele woordvorm en de context. Kinderen die beginnen met
lezen, lezen voornamelijk volgens de elementaire leeshandeling. Later zullen zij
overschakelen naar het herkennen van grotere gehelen. Voor sommige kinderen is deze
overgang problematisch. Meestal verdeelt men deze kinderen in twee groepen: spellende
kinderen en radende lezers. Kinderen die grote moeite hebben me het direct herkennen van
woorden, noemen we spellende lezers. Het zijn kinderen die te lang blijven vasthouden aan
de elementaire leeshandeling of aan het lezen van clusters en spellingpatronen. Er zijn ook
kinderen die te vlug van de elementaire leeshandeling afstappen en overschakelen op de
leesstrategieën ‘lezen met behulp van de visuele woordvorm’ of ‘lezen met behulp van de
context’. We noemen zulke kinderen radende lezers. Zij lezen loop ipv loopt.