TECHNOLOGISCH
ONDERNEMERSCHAP
Bachelor I handelsingenieur
Prof. Goldchstein en Prof. Crispeels
INTRODUCTIE EN ALGEMENE BEGRIPPEN
Innovatie is nieuwe dingen in de praktijk zetten (met als doel waarde creëren)
Ondernemerschap stimuleert innovatie en maakt dat iets gebeurt
Ondernemer = persoon die bedrijf waarmaakt
Product-starter = ondernemer die vertrekt vanuit bestaande technologie en een nieuw
product samensteld, vaak een ondernemer die een bedrijf verlaat en zijn eigen bedrijf
start op dezelfde markt bv. Macintosh (technologie en software uit kleine computers
gebruikt)
Technology-starter = ondernemer die vertrekt vanuit nieuwe technologie (resulteert
vaak in octrooien) bv. Tesla of Netflix
Red ocean = concurreren met bestaanden
Blue ocean = nieuwe markt uitvinden (concurrentie is irrelevant)
Technologie is de collectie van technieken, skills, methoden, … die gebruikt worden in de
productie van goederen en diensten
Technologisch ondernemerschap = ondernemen vanuit technologische innovatie
Kapitalisme is een evolutionair proces dat nooit stil staat. Kapitalisme blijft groeien
doordat de welvaart wereldwijd ook steeds blijft groeien.
Creative destruction = na een bepaalde periode wordt de huidige technologie vernietigd
en komt er nieuwe technologie (bv. polaroid wordt vervangen door Kodak, om op zijn
beurt vervangen te worden door de digitale camera, om op zijn beurt vervangen te
worden door de iphone) elke onderneming/kapitalist moet leven met creative
destruction en er rekening mee houden dat dit een belangrijke rol speelt in de levensloop
van de onderneming
Twee soorten ondernemen:
Necessity driven = ondernemen om brood op de tafel te kunnen leggen (niks te
verliezen)
Opportunity driven = ondernemen om geld op te leveren, omdat je een
mogelijkheid ziet
Drie grootste drijfveren achter economische vooruitgang:
Wetenschap en technologie
Vrije markt-economie
Het politieke systeem
, Vergeet hierbij niet dat kinderarbeid, slavernij, oorlog, … vaak negatieve gevolgen zijn.
1. De (eerste) industriële revolutie (18e – 19e eeuw) zorgde voor grote veranderingen
in de agricultuur, technologie, transportatie, … (bv. stoomkracht, ijzer) zorgde
voor een onophoudelijke groei in populatie en inkomen (voor sommigen betkende
de revolutie echter slechtere werkomstandigheden en kinderarbeid). De eerste
revolutie werd voornamelijk voortgedreven door stoom en water
2. Tweede industriële revolutie (begin 20e eeuw) zorgde voor een explosie aan
nieuwe ontdekkingen bv. auto’s, olie, elektrisch licht, … Deze revolutie steunde op
electrische energie en petroleum
Gevolgd door Wall street crash in 1929 die zorgde voor grote economische
crisis
3. Post-World War II: grote economische groei die zorgde voor periode vol welvaart.
Dit zorgde voor de derde industriële revolutie, die voornamelijk bestond uit
electronica en informatie-technologie
4. Nu zitten we in de vierde industriële revolutie, die gekenmerkt wordt door het
internet en de digitalisering
BUSINESS ECOSYSTEMS
Micro-economie = hoe bedrijven (individueel) zich gedragen
Macro-economie = hoe de economische systemen werken
Meso-economie tussen micro- en macro-economie, bestudeert bedrijven en hun
productie in bepaalde markten
Business ecosysteem = een verzameling/ gemeenschap van interagerende organisaties
en individuën die elkaar beïnvloeden. Deze gemeenschap creëert goederen, diensten of
een waarde voor klanten (die zelf ook deel uitmaken van het ecosystem)
Elk bedrijf is afhankelijk van andere bedrijven, regelgevingen, klanten, …
Bedrijven hangen dus samen in de levering van diensten en proberen zich op één lijn te
plaatsen
Waar situeren we een bedrijf?
Sectoren:
Primaire sector grondstoffen,
voeding, …
Secundaire sector verwerkende
sector, verwerkt grondstoffen tot
een product
Tertiaire sector dienstverlenende
sector
Quaternaire sector intellectuele
activiteiten bv. educatie, bibliotheken, …
Niet specifiek genoeg
Industrie = groep bedrijven met dezelfde (of gelijkende) activiteiten bv Cd’s of
2
,vliegtuigmaatschappijen
Men classificeert bedrijven in bepaalde industrieën veel bedrijven laten zich moeilijk
classificeren
Markt = de plaats waar klant en producent elkaar tegenkomen, op deze ontmoetplaatsen
worden goederen en diensten uitgewisseld bv. CES als jaarmarkt technologie
Hetzelfde goed of dienst bv. muziek of games
Markten zijn zelden stabiel en constant in beweging
Bv. IPhone als vervanger voor vele markten zoals camera, zaklamp, gps, …
Markten kunnen samenvloeien
Markten kunnen uiteenvallen
Markten kunnen verdwijnen
Markten kunnen onderdeel worden van andere markten
Segment = onderverdeling in een grote markt
Niche = onderdeel dat zeer gespecifieerd is, niet bestuurd wordt door de hoofdmarkt
Bv. Het bedrijf LCD-screens:
Segment = tv-schermen, pc-schermen, …
Niche = medical monitors, concertpodia
Horizontale markt = goederen voor markten (breed) met dezelfde noden bv. iedereen
heeft wasmiddel nodig, kinderen willen speelgoed (brede markt)
Verticale markt = goederen voor klanten met specifieke noden bv. octrooiadvocaten,
software voor cultuurcentra
B2C-market = Business to Costumer bv. Nike
B2B-market = Business to Business bv. Smartschool (minder klanten
dan B2C-market), toch zijn meer bedrijven business to business
Verschillen met invloeden op marketingstrategieën en technieken:
1. Marktsegmentatie (=onderverdelen van consumenten in
subgroepen):
B2B = sobere criteria, vooral duidelijke performance criteria
B2C = Psychologisch, social
2. Structuur en vraag:
3. Het beslissingsproces
In B2B wordt er rationeler nagedacht of een product moet gekocht worden of juist
niet.
C2C-market = Costumer to Costumer bv. Ebay
Decision making unit = groep die besluit of iets aangekocht wordt
Supply chain = netwerk tussen bedrijf en zijn leveraars om een product te maken bv.
schoenen maken
In de keten geeft elke schakel telkens een toegevoegde waarde
Een supply-chain heeft veel onderniveau’s
In een supply-chain levert elke stap een (kleine) toegevoegde waarde op
3
,Elk bedrijf levert dus een toegevoegde waarde, en heeft ook activiteiten langs de supply
chain.
Elk bedrijf heeft dus zijn eigen value chain
Je moet jouw deel van de winst ook kunnen capteren (grootste waarde wordt dicht bij de
klant toegevoegd, daar is dus het meeste te verdienen)
Voor een klant telt the whole product/ the whole experience
bv. Digitale fotografie in de jaren 80 was nog niet populair vanwege gebrek aan goede
printers
Bedrijf kan ook kiezen om een onderdeel te maken in een supply-chain (=module)
De toegevoegde waarde en de marge bepalen het scenario van een bedrijf, als het bedrijf
de waarde niet kan capteren die het maakt zal het in een slecht scenario zitten
Supply-chain kan ook switchen bv. Digitalisering van kranten drukproces verdwijnt uit
keten
Standaard = gemeenschappelijke/ gewoonlijke manier om iets te doen of een probleem
op te lossen bv. Qwerty
Zorgt ervoor dat niet iedereen op zijn eigen manier dingen doet, zorgt er ook voor dat
goederen kunnen samenwerken
Wie bepaalt de standaarden?:
Wetgevers, overheden
Nationale, regionale, internationale standaardisatie organisaties
Groepen van bedrijven die samen een standaard stellen
Strijd om invloed en market share (vooral in nieuwe industrieën)
Soorten standaarden:
Officiële publieke standaarden bv. Nummerplaten of gsm’s
De-factor standaarden bv. microsoft
Dominant design Bv. Iphone
Parallelle standaarden = altijd ongeveer op dezelfde manier bv. XBOX en
Playstation
kwaliteitsstandaarden bv. Mc donalds
Nieuwe standaarden veel opportuniteiten bv. strijd om algemene smartphone oplader
te worden
4
, Bv. Adobe komt met PDF maar neemt er geen patent op (PDF = publieke file)
ECONOMISCHE NETWERKEN
(Positieve) Netwerkeffecten:
Waarde product kan stijgen bij meer
gebruikers bv. tik tok
Sommige producten worden niet
bepaald door hun netwerk bv. een
drinkbus
Negatieve netwerkeffecten waarde
daalt bij meerdere gebruikers (=direct) bv.
collectors items
Onrechtstreekse netwerkproducten bepaalde zaken ontstaan alleen bij voldoende
gebruikers van een ander (complementair) product bv. er was nauwelijks software voor
windows phone, er is enkel google translate voor talen met voldoende sprekers van de
taal, er staan enkel dingen aangeboden op Ebay omdat er voldoende mensen zijn die
willen kopen, …
Soms is er een bepaald minimumaantal gebruikers nodig om een goed te laten werken
Tweezijdige netwerkeffecten = economische platformen die twee verschillende
gebruikersgroepen hebben die elkaar voorzien van indirecte netwerkvoordelen bv.
Operating systems Gebruikers en developers beïnvloeden elkaar via netwerkeffecten
Bij sommige producten hebben de netwerkeffecten een minder groot effect vanaf een
bepaald level (treshold network effects)
Switching cost = kost die je moet opgeven om te veranderen van productmerk (niet
5
, alleen in geld maar ook in moeite die het je kost) bv. veranderen van apple naar microsoft
is moeilijk vanwege de moeilijkheid met het overmaken van gegevens
Lock-in = Consumenten veranderen niet van productmerk door te hoge switching cost
Schaalvoordelen (economies of scale) =
kostvoordelen die een business krijgt door zijn
grootte (size matters!) bv. goederen zijn goedkoper
per unit bij grotere bestellingen (leercurve)
Schaalnadelen = bedrijf is te groot waardoor het
moeilijk te organiseren blijft (slechte communicatie,
werkpolitiek, …)
Belangrijk dat de neuzen binnen een bedrijf in 1 (juiste!) richting staan (Kodak als
slecht voorbeeld)
Biontech = niet het vermogen om een vaccin te verdelen/ produceren en te laten
goedkeuren
Pfizer = te groot om zelf vaccin te creëren, te moeilijk organiseerbaar
Economies of scope = activiteiten erbij nemen door in een bepaalde sector te zitten, het
bedrijf kan goederen goedkoper produceren dan andere bedrijven doordat het een ander
product maakt met gelijkaardige eigenschappen/ materialen
Bv. telenet legt eerst kabelnet aan (tv) kan ook voor internet gebruikt worden
Bv. Bic maakt scheermesjes (omdat ze goed zijn in het maken van wegwerpproducten
Verbreden op basis van een product (complementariteiten)
Een ecosysteem wordt volledig rond een product bepaalt:
In bovenstaand schema zien we de Business Ecosystem Actoren:
In de kern:
R&D and design, manufacturing, brand name creëren en leveren het product
6
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper DaanPlas. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,99. Je zit daarna nergens aan vast.