Colleges algemene ziekteleer en medicatie
College 1: farmacodynamiek
Ziekte kan endogeen en exogeen zijn:
- Endogeen = aangeboren
- Exogeen = verworven, zoals verbranding, allergieën, trauma etc.
FarmacoKinetiek --> wat het lichaam doet met de medicatie
FarmacoDynamiek --> wat de medicatie met het lichaam doet
De meest voorkomende doodsoorzaak ter wereld zijn hart-en vaatziekten. In lage inkomen
landen is de meest voorkomende doodsoorzaak problemen bij pasgeboren baby’s.
6 verschillende werkingen van geneesmiddelen:
1. Curatief = oplossen van ziekte, zoals antibiotica
2. Symptoombestrijding = oorzaak blijft, symptoom zoals pijn verdwijnt
3. Preventieve werking = ervoor zorgen dat geen ziekte optreedt, zoals vaccinaties
4. Diagnostiek
5. Aanvulling tekorten = bijvoorbeeld het nemen van supplementen en vitaminen
6. Placebo-effect
Curatief --> het micro-organisme wordt gedood door de celwand, DNA of cytoplasma te
beschadigen.
Symptoombestrijding --> heeft verschillende werkingsmechanismen:
- Receptoren op de cel blokkeren of stimuleren door neurotransmitters.
Lichaamscellen hebben receptoren voor chemische boodschappers, waaronder
hormonen, neurotransmitters en mediatoren.
o Agonistische geneesmiddelen bootsen natuurlijke chemische boodschappen
na, ze binden aan de receptoren en veroorzaken eenzelfde effect.
o Antagonistische geneesmiddelen binden aan receptoren en blokkeren deze,
hierdoor wordt de natuurlijke chemische binding tegengegaan. Deze
geneesmiddelen hebben een vorm die voldoende lijkt op de natuurlijke
chemische boodschapper, maar niet voldoende om een effect te geven. Het
bezet dus de receptor en voorkomt dat natuurlijke chemische boodschappers
eraan binden.
o Bijwerkingen zijn de oorzaak van receptoren die op receptoren van een ander
weefsel lijken en daarop aansluiten. Toch blijft de werking en bijwerking van
medicatie heel persoonlijk.
- Ionkanalen gaan open of dicht voor bepaalde ionen zoals Ca+, Na+ en K+. Lidocaïne
blokkeert het Na+ kanaal door in het kanaal te binden en te voorkomen dat andere
ionen kunnen passeren.
- Enzymen zorgen ervoor dat stoffen worden omgezet in andere stoffen en versnellen
het chemische proces in de cel. Geneesmiddelen remmen de werking van enzymen
door op de ‘actieve plaats’ te hechten. Geneesmiddelen die via enzymen werken:
NSAID’S --> grijpt aan op cyclo-oxygenase 2 en werkt pijnstillend. ACE-remmers -->
grijpen aan pop Angiotensine converterend enzym en werkt bloeddrukverlagend.
Statinen --> cholesterolverlagend.
, - Transporteiwitten zorgen voor het actief transport van ionen en neurotransmitters,
hierin verschilt het met de ionkanalen waarbij passief transport plaatsvindt.
Geneesmiddelen die via transporteiwitten werken hebben meestal effect op: nieren,
maagwand (Omeprazol) en psychische klachten.
Het placebo-effect is een effect van nepmedicatie wat een groter effect geeft dan verwacht,
de verklaring hiervoor is dat de neurotransmitters vrijkomen bij vertrouwen en bij de
verwachting dat medicatie werkt.
Salbutamol --> bij astma. Zorgt voor bronchiënverwijding en is een agonist voor
adrenalinereceptoren in de longen (Bèta-2-adrenalinereceptoren).
Atenolol --> bij angina-pectoris. Zorgt voor het ontlasten van het hart en is een antagonist
voor adrenalinereceptoren op het hart (Bèta-1-adrenalinereceptoren). Ook wel bètablokker
genoemd.
Hoofdwerking = werking van het medicijn bij aanbevolen of voorgeschreven hoeveelheid.
Bijwerking = ongewenste werking.
Wisselwerking = reactie van medicijn op een ander medicijn of
voedingsstoffen/genotsmiddelen.
Toxische bijwerkingen = onomkeerbare schadelijke bijwerking, wat niet stopt na staken
medicatie.
Een geneesmiddel heeft een subtherapeutisch gebied (afunctioneel), therapeutisch gebied
(functioneel) en toxisch gebied (schadelijk).
Veelvoorkomende bijwerkingen op de mond zijn: xerostomie, candidiasis, cariës, slechte
adem, gingivahyperplasie en botnecrose.
Veelvoorkomende geneesmiddelen en hun bijwerkingen op de mond:
- ACE-remmers --> angio-oedeem
- Amlodipine --> gingivahyperplasie
- Inhalatiecorticosteroïden --> candidiasis
Verschillende aangrijpingspunten van medicatie, alles gaat via eiwitten maar die kunnen
verschillen in:
- Receptoren
- Ionkanalen
- Enzymen
- Transporteiwitten
Eiwitten zijn goede aangrijpingspunten voor geneesmiddelen omdat:
- Er komen ongeveer 20.000 verschillende soorten eiwitten voor in het lichaam,
hierdoor bestaan er veel aangrijpingspunten voor de geneesmiddelen.
- Eiwitten spelen een belangrijke rol bij fysiologische processen, deze fysiologische
processen kunnen worden beïnvloed door de geneesmiddelen.
- Organen en weefsels hebben specifieke eiwitten, hierop kunnen de geneesmiddelen
aangrijpen om het specifieke weefsel of orgaan te beïnvloeden.
, - Het nadelige effect is dat sommige gezonde weefsels dezelfde eiwitten maken als
ongezonde weefsels.
College 2: geneesmiddelenwerking vv en farmacokinetiek
Farmacotherapeutisch effect wordt bepaald door de:
- FarmacoKinetiek --> wat het lichaam doet met de medicatie, zoals absorptie,
verdeling onder de weefsels en uitscheiding.
- FarmacoDynamiek --> wat de medicatie met het lichaam doet
Hoe werkt een medicijn:
Eiwitten zijn het aangrijpingspunt voor medicatie:
1. Receptoren: ontvangers van neurotransmitters
2. Ionkanalen: kanalen gaan open of dicht voor bepaalde ionen als Ca++, Na+, K+
(VB: lidocaïne blokkeert Na+ kanaal)
3. Enzymen: katalysatoren van chemische processen in de cel. Medicijnen remmen
iha de werking van enzymen. (vb: enzym cyclo-oygenase 2 wordt geremd door
NSAID’s)
4. Transporteiwitten (VB Omeprazol)
ADME: Er bestaan 4 fases van de
farmacokinetiek:
1. Absorptie/resorptie --> het opnemen
van het geneesmiddel. Heeft 3
categorieën om de geneesmiddelen
op de juiste plek te krijgen:
a. Lokale toediening =
rechtstreeks aanbrengen op
plaats van ziekte
b. Enterale toediening = oraal
innemen en via het
maagdarmkanaal wordt het
geneesmiddel opgenomen in
de bloedbaan. De lever heeft
een grote rol in het afbreken
van de geneesmiddelen.
c. Parenterale toediening = geneesmiddel rechtstreeks in het lichaam
aanbrengen en niet eerst via het maag-darmkanaal: subcutaan (= onder de
huid), intramusculair (=in de spier), intraveneus (=in een ader).
2. Distributie --> de meeste geneesmiddelen worden via de bloedsomloop over het
lichaam verdeeld maat hebben geen werking op het bloed. Via het bloed bereiken de
meeste geneesmiddelen de receptoren. Geneesmiddelen zweven meestal niet los
rond in het bloed maar zijn gebonden aan plasma-eiwitten. De distributie van