Grondslagen 2 2021/2022
Volgens de toetsmatrijs
Deze samenvatting is uitgewerkt door gebruik te maken van:
- Ontwikkelingspsychologie, 8ste editie, Robert S. Feldman
- Informatie vanuit hoorcolleges
Let op!!
Hier staat niets in vanaf volwassenheid en ouderen
Hier staat niets in van sociologie
1.1.2 Psychodynamische theorie (Freud en Erikson) 2
1.1.3 Behaviorisme en sociale leertheorie (Pavlov, Skinner, Watson, Bandura) 4
1.1.4 Systeemtheorie (Vygotsky) 5
1.1.5 Cognitieve theorie (Piaget) 5
1.1.6 Theorie van morele ontwikkeling (Kohlberg) 9
1.3.1 a Prenatale en babyfase (sociaal-emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling) 11
1.3.1 b Prenatale en babyfase (cognitieve ontwikkeling) 15
1.3.1 c Prenatale en babyfase (lichamelijke ontwikkeling) 17
1.3.2 a Peuter- en kleuterfase (sociaal-emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling) 19
1.3.2 b Peuter- en kleuterfase (cognitieve ontwikkeling) 23
1.3.2 c Peuter- en kleuterfase (lichamelijke ontwikkeling) 24
1.3.3 a Basisschooltijd (social-emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling) 25
1.3.3 b Basisschooltijd (cognitieve ontwikkeling) 28
1.3.3 c Basisschooltijd (lichamelijke ontwikkeling) 30
1.3.4 a Adolescentie (sociaal-emotionele en persoonlijkheidsontwikkeling) 31
1.3.4 b Adolescentie (cognitieve ontwikkeling) 32
1.3.4 c Adolescentie (lichamelijke ontwikkeling) 33
,1.1.2 Psychodynamische theorie (Freud en Erikson)
- Psychodynamisch perspectief:
Benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke
krachten, herinneringen en conflicten, waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en
waarover hij weinig controle heeft.
De psychoanalytische theorie van Freud
- Psychoanalytische theorie:
Theorie die ervan uitgaat dat onbewuste krachten bepalend zijn voor iemands persoonlijke
gedrag
o Voorbeeld: kind krijgt thuis te weinig aandacht, het kind wil het tekort compenseren door
meer aandacht van de juf op school te vragen. Toch zal het nooit genoeg zijn omdat het
niet de persoon is van wie het kind aandacht wil.
Psychische structuur (Freud)
- ID:
Het primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid dat opereert vanuit
het genotsprincipe.
o Honger, seks, agressie en irrationele impulsen.
o Het doel: zo veel mogelijk bevrediging en zo weinig mogelijk spanning ervaren
- Ego:
Het rationale en redelijke deel van de persoonlijkheid, dat opereert vanuit het realiteitsprincipe.
- Superego:
Het aspect van de persoonlijkheid dat iemands geweten vertegenwoordigt en het onderscheid
maakt tussen goed en kwaad.
o Ontwikkelt zich volgens Freud rond 5- of 6-jarige leeftijd, doordat kinderen dit
overnemen van belangrijke figuren in hun leven.
Psychoseksuele ontwikkeling:
Vijf fasen die kinderen volgens Freud doorlopen, waarin genot, of bevrediging, telkens gericht is op een
andere biologische functie en een ander deel van het lichaam.
1. Orale fase
2. Anale fase
3. Fallische fase
4. Genitale fase
5. De latentiefase
- Fixatie:
Gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van een onopgelost
conflict.
De psychosociale theorie van Erikson
- Psychosociale ontwikkeling:
De verandering in onze interacties met anderen en in hoe we aankijken tegen het gedrag van
anderen en tegen onszelf als leden van de maatschappij.
o De adolescentie is volgens Erikson juist het startpunt van de ontwikkeling van eigen
identiteit.
2
,Gemiddelde leeftijd Freuds stadia van Belangrijkste kenmerken van Freuds stadia Eriksons stadia van Positieve en negatieve resultaten van
psychoseksuele psychosociale ontwikkeling Eriksons stadia
ontwikkeling
Geboorte tot 12-18 Oraal Interesse in orale bevreding door zuigen, eten, Vertrouwen – wantrouwen Positief: vertrouwen dankzij steun van de
maanden bewegen van de lippen, bijten. omgeving.
Negatief: angst voor en zorgen over
anderen.
12-18 maanden tot 3 Anaal Bevrediging door ontlasting op te houden en zich juist Autonomie – schaamte en Positief: onafhankelijkheid ontstaat
jaar te ontlasten; wennen aan de controlemechanismen twijfel wanneer experimenteren wordt
van de maatschappij met betrekking tot gestimuleerd.
zindelijkheidstraining
Negatief: twijfels over zichzelf, gebrek aan
onafhankelijkheid ontstaat wanneer er
geen ruimte is voor experimenteren.
3 tot 5-6 jaar Fallisch Interesse in de genitaliën; weten om te gaan met het Initiatief – schuld Positief: ontdekken van manieren om
oedipuscomplex (een erotische binding ervaren met handelingen in gang te zetten.
de ouder van het tegenovergestelde geslacht en de
andere ouder als concurrent zien). Het oplossen Negatief: schuldgevoel over daden en
hiervan leidt uiteindelijk tot identificatie met ouder gedachten
van dezelfde sekse.
5-6 jaar tot Latentie Seksualiteit grotendeels op de achtergrond. Ijver – minderwaardigheid Positief: groeiend besef van competenties.
adolescentie
Negatief: gevoelens van
minderwaardigheid, geen vertrouwen in
eigen kunnen.
Adolescentie tot Genitaal Opnieuw ontluiken van seksuele interesses en Identiteit – Positief: bewustzijn van de eigen uniekheid,
volwassenheid (freud) aangaan van volwassen seksuele relaties. identiteitsverwarring weten welke rol te vervullen.
Adolescentie (Erikson)
Negatief: onvermogen om passende rollen
in het leven te herkennen.
Eerste volwassenheid Intimiteit – isolement Positief: ontwikkeling van liefdevolle
(Erikson) seksuele relaties en hechte
vriendschappen.
Negatief: angst voor relaties met anderen.
Volwassenheid Generativiteit - stagnatie Positief: gevoel bij te dragen aan de
(Erikson) continuïteit van het leven.
Negatief: bagatelliseren van eigen
activiteiten.
Rijpheid (Erikson) Ego-Integriteit – wanhoop Positief: gevoel van eenheid in wat men in
het leven heeft berijkt.
Negatief: spijt van gemiste kansen.
3
, 1.1.3 Behaviorisme en sociale leertheorie (Pavlov, Skinner, Watson, Bandura)
Het behavioristisch perspectief: focus op waarneembaar gedrag
- Watson was ervan overtuigd dat we de ontwikkeling van een kind volledig kunnen begrijpen door
zorgvuldig te kijken naar de stimuli waaruit zijn omgeving bestaat. Hij stelde zelfs dat het mogelijk
is om vrijwel elk gedrag op te roepen door de omgeving van een individu in een bepaalde richting
te sturen.
- Behavioristisch perspectief:
Benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat je moet kijken naar waarneembaar
gedrag en externe stimuli in de omgeving om de ontwikkeling van het individu te begrijpen.
o Exogeen:
Bestudeert de mens volledig van buitenaf
o Stimuli:
Direct waarneembare feiten: de effecten van mensen, voorwerpen en gebeurtenissen
- Behavioristen zien ontwikkeling als kwantitatief en niet als kwalitatief
o Het groeiende vermogen om problemen op te lossen bij kinderen, is bijv het resultaat van
grotere intellectuele capaciteiten, en niet van veranderingen in het soort denken dat ze
op een probleem kunnen loslaten.
- Behavioristische theorieën verwerpen het idee dat alle mensen vooraf stadia doorlopen, omdat
mensen worden beïnvloed door de omgevingsstimuli waaraan ze toevallig worden blootgesteld.
- Stimulus-respons-leren:
Vormen van leren die we kunnen beschrijven in de termen van stimuli en responsen, zoals
klassieke en operante conditionering.
Klassieke en operante conditionering
- Klassieke conditionering:
Een vorm van leren waarbij een organisme op een bepaalde manier leert reageren op een
neutrale stimulus die dat type respons normaal gesproken niet uitlokt.
o Door twee prikkels altijd tegelijk aan te bieden, gaat het individu de twee met elkaar
associëren en er op dezelfde manier op reageren.
o Pavlov, kwijlende hond
- Operante conditionering:
Een vorm van leren waarbij een vrijwillige respons verstrekt of verzwakt wordt, afhankelijk van de
associatie met positieve of negatieve consequenties.
o Door het idividu te belanen of te straffen, gaat hij het betreffende gedrag associëren met
iets leuks of iets vervelends en het gedrag daardoor herhalen of er juist mee stoppen.
o Positieve bekrachting:
Het toedienen van een prettige stimulus
o Negatieve bekrachting:
Het wegnemen van een onprettige stimulus
o Tiener die zijn kamer moet opruimen (positieve straf) of zijn telefoon moet afgeven
(negatieve straf) omdat hij te laat thuiskwam, de volgende keer misschien wél op tijd
thuis.
o Gedragsmodificatie:
Een op het behavioristisch perspectief gebaseerde techniek om de frequentie van
gewenst gedrag te verhogen en de frequentie van ongewenst gedrag te verlagen.
- De sociaal-cognitieve leertheorie: Leren door te imiteren
o Sociaal-cognitieve leertheorie:
Benadering binnen de psychologie waarbij de nadruk ligt op leren door het gedrag van
een andere persoon (een model) te observeren en na te doen.
4