Handboek jeugdhulpverlening – inleiding
orthopedagogiek
Inleiding
Problematische opvoedingssituaties: wanneer opvoeders en/of buitenstaanders
menen dat de ontwikkeling van een kind of jongere als gevolg van de opvoeding
wordt geschaad en/of dat de opvoeding niet resulteert in het bereiken van gewenste
opvoedingsdoelen en dat wordt door de opvoeder en/of buitenstaander als een
probleem ervaren. Dit is het gevolg van hoe opvoeders opvoeden, kenmerken van het
kind/ouder/context, de interactie tussen beide.
- Intern gedefinieerd:
-> Opvoeder die het wenselijk vindt dat de ontwikkeling in een bepaalde
richting verloopt.
-> Opvoeder heeft het idee dat de ontwikkeling niet gunstig verloopt of gaat
verlopen.
-> Opvoeder ziet geen middelen om de ontwikkeling gunstig te beïnvloeden
(nu of in de toekomst)
- Extern gedefinieerd:
-> Buitenstaander die het belangrijk vindt dat de ontwikkeling gunstig
verloopt.
-> Buitenstaander constateert of verwacht dat dit niet het geval is.
-> Buitenstaander is van mening dat dit probleem samenhangt met de
opvoeding.
-> Buitenstaander verwacht niet dat het probleem snel zal worden opgelost
door de opvoeder.
Kinderen en jongeren met gedrags- en emotionele problemen
Definitie: alle kinderen die zich zichtbaar ongewoon/abnormaal gedragen of die
zichtbaar ongewone/abnormale emoties vertonen, en dat afgezien van de ernst, de
oorzaak of de context van het gedrag of de emotie. Ook kinderen met lichamelijke
klachten die onvoldoende verklaard kunnen worden door een lichamelijke ziekte
vallen hieronder.
Verschillende perspectieven
- Het ontwikkelingsperspectief: De ontwikkeling van kinderen impliceert dat gedrag
of emoties op de ene leeftijd nog wel adequaat zijn en op een ander moment niet
meer (bijvoorbeeld hoe normaal het is om te huilen als je je zin niet krijgt).
- De continuümgedachte: Probleemgedrag wijkt meestal in zichzelf niet echt af van
normaal gedrag. De gedragingen kunnen op een continuüm geplaatst worden aan
de hand van ernst, intensiteit en chroniciteit.
- De context: Gedrag en emoties kunnen niet los gezien worden van de context,
probleemgedrag kan in de ene situatie wel voorkomen en in de andere niet of
verschillen in intensiteit.
- De informant: Het belang van de beoordelaar. Zo zullen ouders vaak een (te)
positief beeld hebben van een kind en/of te weinig deskundigheid hebben over
wat normaal is op een bepaalde leeftijd.
,• Classificatie
- Klinisch-psychiatrische classificatiesystemen: psychiatrische stoornissen worden
als onafhankelijke en duidelijk afgelijnde ziekte-entiteiten beschouwd. Voor elke
stoornis zijn diagnostische en differentiaal-diagnostische criteria vastgesteld.
DSM, ICD.
- Empirisch-statistische classificatiesystemen: een psychometrische invalshoek, de
systemen steunen op de uitkomsten van multivariate analyses op gegevens die
werden verzameld in grote steekproven van kinderen. Vaak door middel van
vragenlijsten (kind&opvoeder).
ASEBA: berust op gedragsvragenlijsten CBCL, TRF, YSR.
• Prevalentie
- Gemiddeld wordt geschat dat ongeveer 10% van de opgroeiende kinderen op
enig moment in hun leven met ernstige problemen heeft gekampt, die behoefte
hadden aan professionele zorg.
- Gedrags- en emotionele problemen hangen samen met bepaalde demografische
variabelen zoals geslacht, leeftijd en SES. De prevalentiecijfers liggen hoger bij
jongens dan bij meisjes (mogelijk doordat er bij meisjes meer internaliserende
problemen worden geconstateerd), leeftijd heeft vooral een effect op de aard van
het probleem en de prevalentie ligt doorgaans hoger bij een lagere SES
(risicofactor).
- De meeste gedragsproblemen zijn vrij stabiel (gaan niet vanzelf over, kan zelfs
toenemen).
• Verklaringsmodellen
- De uitgangspunten van de modellen
1. Multicausaliteit van gedragsproblemen: verschillende factoren dragen bij aan
een probleem en beïnvloeden elkaar.
2. Risico en protectieve factoren: factoren kunnen bijdragen aan een probleem
of deze beperken.
3. Cumulatiehypothese: balans tussen factoren met een focus op veerkracht.
- Biologische verklaringsmodellen: het uitgangspunt is dat gedrag intern wordt
gestuurd door biologische processen. Gedrag wordt beschouwd als een
bijverschijnsel dat in zeer grote mate kan worden verklaard door de biologische
constellatie van het individu dat het gedrag vertoont.
Gedragsgenetica, neuroanamotisch (disfunctie op niveau van de hersenen),
neurofuntioneel (niet-optimale activatie van bepaalde hersenregio’s),
neurochemisch (relatie tussen chemische processen in de hersenen en
gedrag).
- Leerervaringen: alle gedrag is betekenisvol en het resultaat van een leerproces.
Binnen dit leerproces zijn er twee centrale leermechanismen. Leren van kinderen
kan niet los gezien worden van de (relationele) context waarin kinderen
betekenissen en gedrag leren -> sociaal leren.
1. Klassieke conditionering: twee gebeurtenissen die vaak samen voorkomen
worden aan elkaar gekoppeld.
2. Operante conditionering: mensen leren reageren (R) op stimuli (S). Wanneer
bepaald gedrag winst oplevert zullen ze dit gedrag meer stellen.
, • Diagnostiek
- Onderkennende/classificerende diagnostiek: aan de hand van gegevens over het
kind (interview, vragenlijst) wordt een diagnose gesteld aan de hand van een
classificatiesysteem.
- Verklarende diagnostiek: er wordt gezocht naar condities die een probleem
hebben doen ontstaan, het in stand houden en/of versterken.
- Behandelingsgerichte diagnostiek: heeft als doel inzicht te verkrijgen in de
verschillende factoren die samenhangen met de problemen en te achterhalen
hoe deze kunnen worden beïnvloed om het probleem te verminderen/te
elimineren.
• Behandeling
- Psychodynamische visie: intrapsychische conflicten uit het verleden die ten
grondslag liggen aan gedrags- en emotionele problematiek (Freud).
- Cognitief gedragstherapeutisch behandelingsmodel: achtergrond in ‘leerervaring’,
focus op tekort/teveel aan gedrag (hoeveelheid leerervaringen).
- Systeem- / gezinstherapeutische benadering: gezin en interacties staan centraal
met een focus op de huidige situatie.
- Orthopedagogische achtergrond: integratie van verschillende systemen,
achtergronden en perspectieven.
Kinderen en jongeren met een leerstoornis
Definitie: problemen met het leren in de ruime betekenis van het woord oftewel, het
eigen maken van nieuwe vaardigheden, gedragingen of kennis. Leren wordt gezien
las een samenspel tussen de mogelijkheden van een persoon en het aanbod vanuit
de omgeving.
Criteria voor classificatie
- Discrepantiecriterium: een duidelijk en meetbaar verschil tussen het reële niveau
van de lees-, spelling- of rekenvaardigheden enerzijds en het niveau dat verwacht
kan worden op basis van intelligentie anderzijds.
- Achterstandscriterium: er wordt van een leerstoornis gesproken wanneer er
sprake is van een ernstige achterstand bij het verwerven van de schoolse
vaardigheden lezen, spellen of rekenen (lagere score dan relevante
vergelijkingsgroep).
- Hardnekkigheidscriterium: de ernstige achterstand in de specifieke schoolse
vaardigheden moet ook hardnekkig of instructie-ongevoelig zijn, adequate
instructie en oefening hebben onvoldoende aantoonbare resultaten.
Response-to-instruction/intervention model
- Exclusiviteitscriterium: als leerstoornissen op zichzelf staan, dan moeten andere
oorzaken uitgesloten worden (let wel op mogelijke comorbiditeit).
Prevalentie: de cijfers variëren sterk op verschillende redenen.
- De cijfers zijn afhankelijk van de onderzochte populatie.
- Het gebruik van verschillende definities en meetinstrumenten.
- De tijdsperiode heeft een invloed gezien de voortschrijdende ontwikkeling van de
wetenschap.
, Comorbiditeit
- Ernstige leer-, spelling- en rekenproblemen komen samen voor (oftewel
problemen met twee/drie genoemden). De kans op een stoornis wordt 4 tot 5
keer verhoogd als er al een andere is vastgesteld.
- Bij kinderen met een leerstoornis komen meer gedrags- en emotionele
problemen voor. Hierbij is ruimte voor een interactionele benadering (dus het
ene komt niet voort uit het andere maar het gaat om een wisselwerking).
- Met betrekking tot de motorische ontwikkeling hebben kinderen met een
leerstoornis een hogere kans op een coördinatieontwikkelingsstoornis.
- Een leerstoornis gaat vaak samen met taalproblemen die niet te verklaren zijn
vanuit zintuiglijke, cognitieve, neurologische of psychosociale problemen.
Oorzaken
- Genetische benadering: vooral dyslexie en dyscalculie blijken een hoge
erfelijkheidsgraad te hebben. Gedeelde omgevingsfactoren binnen een familie
vermoeilijken onderzoek naar de erfelijkheid van leerstoornissen.
- Neuro(psycho)logische benadering: Deze benadering gaat ervan uit dat de
leerstoornissen een gevolg zijn van tekorten in sommige neuropsychologische
vaardigheden. Hierin speelden theorieën over hemisfeerspecialisatie en
lateraliteit oorspronkelijk een cruciale rol, door ontwikkeling van nieuwe
technieken wordt de focus tegenwoordig gelegd op onderzoek naar specifieke
hersenzones bij het uitvoeren van taken waar personen met een leerstoornis
moeite mee hebben. Daaruit blijkt dat er inderdaad een verband is tussen
leerstoornissen en de werking van verschillende hersenzones.
- Cognitieve benadering
1. Neemt de ontwikkeling van cognitieve vaardigheden als vertrekpunt, sluit aan
bij de ontwikkelingspsychologie. Leren wordt beschouwd als een groeiproces,
waarin vaardigheden in een relatief vaste volgorde worden verworven.
2. De informatieverwerkingstheorie. Hierin wordt leren opgevat als een
verwerkingsproces, waarbij informatie uit de omgeving gebruikt en verwerkt
wordt om nieuwe kennis op te doen of schoolse vaardigheden te verwerven.
Zie informatieverwerkingsmodel.
Diagnostiek
- Classificerende diagnostiek: onderzoek is erop gericht om na te gaan of de
eigenschappen die kenmerkend zijn voor een bepaalde stoornis van toepassing
zijn of niet.
- Verklarende diagnostiek: gericht op de verklaring van probleemgedrag en in
ideale vorm ook op de oorzaken.
- Handelingsgerichte diagnostiek: gericht op beslissingen over behandeling en
ondersteuning, dit is ruimer dan alleen het constateren van een probleem.
Taakniveau, probleemgeschiedenis, uitbreiden diagnostisch onderzoek naar
meer algemene cognitieve processen die invloed kunnen hebben op het
ontstaat of de in stand houding van een probleem.
Behandeling: Moet in de eerste plaats vanuit een pedagogisch perspectief vorm
krijgen, de pedagogische begeleiding van gezin en school is een essentieel onderdeel
van goede hulpverlening bij deze doelgroep.