Feministische geografie: verschillende verhalen, gedeelde blik
Iemand die het Educatorium, gelegen in De Uithof in Utrecht, de afgelopen tijd vanbinnen heeft
gezien, is het misschien al opgevallen dat er één blok all-gender toiletten te vinden is. Daarnaast
bestaan de toiletten die man en vrouw scheiden nog steeds. Het laatste is een duidelijk voorbeeld
van een bijna vanzelfsprekende op basis van geslacht gescheiden ruimte.
Een andere ruimtelijke scheiding is die van woon- en werkgebieden. Een modernistisch
geograaf zou wijzen op het belang van functiescheiding in de ruimte. Impliciet of niet worden aan
de verschillende ruimtes genderrollen toegekend. Hiermee worden de door de maatschappij
geschepte en in stand gehouden sociale en culturele verschillen tussen vrouwen en mannen van
bedoeld. Zo bestond (of bestaat) lang de opvatting dat de rol van vrouwen in de samenleving in
het huis lag. Ook na de eerste feministische golf die zich ontwikkelde rond 1900 en de focus legde
op recht op scholing en recht op arbeid en later op het vrouwenkiesrecht. Deze opvatting werd
vooral onder invloed van de tweede feministische golf vanaf de jaren zestig in twijfel getrokken.
De achterbleven positie van vrouwen in de samenleving door opgelegde genderrollen werd
bekritiseerd. Vrouwen wilden bijvoorbeeld buitenshuis een betaalde baan. Tegelijkertijd bleef hun
taak van de verzorging van het huishouden bestaan. De ruimtelijke scheiding van woon- en
werkgebieden maakte het combineren van taken echter moeilijk.
Het is een onderwerp waar feministisch geografen zich onder andere mee bezig hebben
gehouden. Zij werken theorieën uit waarin ruimte en gender met elkaar verbonden worden. De
manier waarop mensen de ruimte ervaren kan namelijk van persoon tot persoon verschillen. Zo’n
zestig jaar geleden was dit nog maar een betrekkelijk kleine groep, maar rond 1980 kon een
enigszins continu feministische geografiebeoefening ontstaan. Feministische geografie vormde
een tegenstroom die kritisch was over de bestaande geografische kennis en wezen op een sterk
gender-blinde geografische discipline. Geografie is traditioneel een mannelijke discipline, hoewel
er ook vrouwelijke geografen aan te wijzen zijn. Er was alleen nog weinig aandacht voor de
betekenissen van ruimte voor vrouwen. Het postmoderne denken dat vooral weerklank begon te
krijgen in de jaren tachtig, bracht vanaf midden jaren negentig verandering in de sociale geografie,
inclusief de feministische. Haar studies zijn sindsdien meer genuanceerd geworden. In dezelfde
tijd, rond 1990, ontstond de derde golf die de nadruk legde op diversiteit aan belevingen.
Inmiddels is de benadering geaccepteerd binnen de geografie als subdiscipline. Ze is terug te
vinden in het in 1996 opgerichte tijdschrift Gender, Place and Culture: A Journal of Feminist
Geography (GPC), uitgegeven door Taylor & Francis. In deze tijdschriftbespreking wordt
beschouwd hoe feministische geografie, ook wel gendergeografie, beoefend wordt in de huidige
tijd. Er is dan ook gekozen voor een analyse van de meest recente volledige jaargang van GPC:
de 26ste jaargang uit 2019.
Opbouw en onderwerpen
Allereerst is er gekeken naar de opbouw van de 26ste jaargang van GPC, die twaalf nummers
heeft. Elk nummer is samengesteld uit minstens zes artikelen en in de meeste nummers is ook
een ‘uitgenodigd artikel’ (invited article), een boekrecensie en een dissertation précis opgenomen.
In de jaargang worden onderwerpen bestudeerd die de kern raken van feminisme en feministische
, geografie. Zo worden gender, identiteit, belichaming, intersectionaliteit en een aantal
maatschappelijke structuren die van artikel tot artikel verschillen, bestudeerd in relatie tot plaats.
Feministisch geografen richten zich in hun onderzoek op de beleving van vrouwen in een bepaalde
plaats en de manieren waarop die plaats een bijdrage levert aan de definiëring van genderrollen.
Daarnaast leggen zij de nadruk op de onderlinge verschillen tussen vrouwen, verschillen die elkaar
kunnen versterken. Dit wordt ook wel intersectionaliteit genoemd. Het veel voorkomen van het
begrip intersectionaliteit in de artikelen van deze jaargang duidt op een diverse studie van het
begrip gender en de positie van vrouwen in relatie tot de ruimte. Van ‘vrouwen’ als hele
onderzoeksgroep is weinig sprake meer. Studies van vrouwen gaan onder meer over slachtoffers
van kindhuwelijken in Oost-India, het vrouwelijk lichaam als drager van nationale identiteit in Iran,
internationale migratie van weduwen en oudere vrouwen uit Armenië en vrouwelijke
doctoraathouders in Zuid-Korea en de Verenigde Staten. De groepen vrouwen verschillen, maar
ook de plaatsen en samenlevingen waarin de vrouwen zich positioneren.
Uit de titels is af te leiden dat de meerderheid van de artikelen de studie van een groep
vrouwen centraal staat. Een meerderheid, want in de jaargang is er ook aandacht voor
zogenoemde geographies of masculinities. Niet alleen vrouwen worden geacht een rol te spelen
waardoor ze beperkingen krijgen opgelegd. Het sleutelbegrip van feministische geografie is
immers gender. De interesse in deze masculinities is terug te voeren naar de veranderende focus
binnen het feminisme en de opkomst van een toenemend gepolitiseerd homobewustzijn eind jaren
1990 (Hopkins & Gorman-Murray, 2019). Sindsdien hebben deze studies zich meer
gediversifieerd, wat ook te zien is in de 26ste jaargang van GPC. Er zijn zeker zeven artikelen die
onder de term geographies of masculinities vallen. In bijvoorbeeld ‘Automobility and masculinities
between home and work’ van Lachlan Barber worden masculinities in plaats uitgedrukt en
verbanden gelegd met genderconstructies op andere schalen en plaatsen. Barber bestudeert
pick-up trucks en mannelijkheid in relatie tot werk en thuis in de industriële bouwsector in
Newfoundland en Labrador, Canada. Binnen de centrale onderwerpen die in de 26ste jaargang
bestudeerd worden is veel diversiteit te vinden.
Case studies en inheemse vrouwen in Colombia
In feministisch-geografische studies zoals die van GPC, zijn door een toenemende invloed van het
postmodernisme op de benadering steeds meer case studies te vinden. Ze zijn genuanceerder
dan voorheen en deze ‘kleine verhalen’ bieden dan ook meer context. Het schaalniveau waar het
accent op ligt, is het microniveau: het lokale schaalniveau of dat van het individu of de groep.
Hierin wordt het handelen en gedrag bestudeerd, dat tevens is ingeperkt door grotere
(maatschappelijke) structuren. Vanwege de feministische aandacht voor het individu en, toch
meestal háár ervaringen, wordt in deze case studies vaak gekozen voor kwalitatieve data en
methoden. Dit is niet anders in de 26ste jaargang.
Neem bijvoorbeeld het artikel ‘Kaleidoscopes of violence against indigenous women
(VAIW) in Colombia: the experiences of Pan-Amazonian women’, geschreven door Santamaria,
García, Hernández & Pardo (2019). In Colombia is de politieke en juridische zichtbaarheid van
geweld dat inheemse vrouwen wordt aangedaan zwak en beperkt. Santamaria et al. (2019)
hebben drie jaar de tijd genomen voor hun onderzoek. In deze periode zijn interculturele, lokale
en alleen voor vrouwen bestemde leer- en onderwijsruimtes gecreëerd. Aan de workshops die