Humane Biologie Samenvatting tt2
HC9: Neurons and synapses
Je kan het zenuwstelsel sensorisch en motorisch indelen. Sensorisch betekent dat je wat voelt, of
bijvoorbeeld je darmen voelen wat en er gaat een signaaltje naar je hersenen toe. Afferente
zenuwen vervoeren sensorische informatie.
Een reflex is een motorische actie op een sensorische prikkel. Dit is de kortste prikkel die er is. De
efferente neuronen vervoeren motorische informatie.
Het somatische zenuwstelsel innerveert skeletspieren. Het autonome zenuwstelsel innerveert de
hartspier en alle gladde spieren. Autonoom zorgt voor meer onbewuste dingen.
Er zijn 4 hoofdonderdelen in een zenuw. Bovenaan bevindt zich het cellichaam, waar de integratie
van informatie plaats. Er komt informatie binnen in het cellichaam totdat er genoeg is om de
drempelwaarde te halen, aan het begin van het axon. Er ontstaat dan een actiepotentiaal. Hij zal
vanzelf over het axon lopen. Dit actiepotentiaal triggerd een afgifte van neurotransmitters in het
zenuwuiteinde. Deze beïnvloed weer een volgende zenuwcel enzovoort.
Wat is er nodig voor een actiepotentiaal? Het begint met natrium kalium atp-ase, een eiwit dat in
het membraan van cellen zit. Die pompt natrium naar buiten en kalium naar binnen, onder gebruik
van 1 ATP. De pomp zorgt ervoor dat er buiten de cel altijd een hoge concentratie natrium is.
(Natrium zit samen met Chloor buiten de cellen).
(K+)i = hoog, (Na+)e = hoog, (Cl-)e = hoog
Ieder ion kanaal laat eigenlijk alleen het eigen ion door. Zo laat een K-kanaal alleen K door en een Na-
kanaal alleen Na.
Wanneer er veel kalium binnen de cel is en weinig buiten zal kalium via een K-kanaal naar buiten
lopen. Het gaat hierbij om relatieve aantallen, dus de verhouding tussen binnen en buiten. De cel
wordt dan negatiever. Er ontstaat een negatief membraam potentiaal. Rond de -90 mV ontstaat er
een nieuw evenwicht. Er komt dan een elektrische gradiënt. Een negatieve lading aan de binnenkant
van de cel trekt het positieve kalium weer aan. Het evenwichtspotentiaal van kalium (en ook chloor)
is de specifieke waarde waarbij ze elkaar precies opheffen (rond de -80/-90 mV). Kalium en chloor
kunnen de rusttoestand in een cel behouden.
Voor natrium is het hetzelfde. Het stroomt eerst de cel in door diffusie, waardoor het binnen in de
cel veel positiever wordt. Op een gegeven moment is het zo positief dat de chemische gradiënt het
naar buiten duwt. Evenwichtspotentiaal van natrium ligt rond de 60 mV. Net als bij kalium en chloor
zijn er ook 2 stoffen die een positief evenwichtspotentiaal hebben. Natrium en Calcium. Deze kunnen
de ruststand in een cel juist verstoren.
Met de onderstaande afbeelding kan je het membraan potentiaal van ionen precies berekenen. Het
eerste deel van de formule zijn allemaal constanten. Deze kan worden omgeschreven naar 61Log.
Cellen hebben altijd meerdere kanalen. Er kan maar 1 membraanpotentiaal zijn, waardoor er als het
ware een touwtrekwedstrijd ontstaat (tussen -90 mV en +60 mV). Over het algemeen is het
membraan potentiaal -80 mV. Hieruit blijkt dus dat kalium harder trekt dan natrium. Kalium zorgt
namelijk ook voor de ruststand.
De formule van goldman is de formule van Nernst, maar dat van meerdere ionen tegelijk. De p in
deze formule staat voor de permeabiliteit van het membraan voor het ion.
, De openingstoestand van natrium is ongeveer 100x
kleiner dan die van kalium. Hierdoor kan kalium ook veel
harder trekken en licht het evenwicht meer naar de
kalium kant. Calcium en chloor kunnen niet zomaar
worden toegevoegd aan de formule, omdat de ladingen
dan zouden moeten veranderen.
Een echte cel is vaak -83 mV. Kalium wordt door de
elektrische gradiënt naar binnen getrokken met -80 mV.
Dit is bijna -90 mV dus kalium is zo goed als in evenwicht.
Natrium is hoog buiten, laag binnen dus diffusie naar
binnen. Daarnaast wordt hij ook nog een elektrisch naar binnen getrokken doordat het binnen de cel
negatief is. Hierdoor is het niet in evenwicht.
De geleidbaarheid van het membraan voor kalium is hoog, maar de drijvende kracht is laag. Voor
natrium is het precies andersom. Het gat tussen hoeveel mV het is en wat natrium wilt dat het is (60
mV) is enorm. Zelfs bij rust lekt er dus altijd wat kalium naar buiten (want -83 mV is geen -90 mV) en
altijd wat natrium naar binnen (want gat is enorm, maar geleidbaarheid laag).
De membraanpotentiaal wordt beïnvloed door de concentratie van Na en K in en buiten de cel
(Nernst) en door de permeabiliteit van het celmembraan (goldman).
De openingstoestand van de ionkanalen hangt af van het heersend membraanpotentiaal. Als het
membraan minder negatief wordt gaan ze over het algemeen open staan.
Depolariseren minder negatief worden of zelfs positief.
De neurotransmitters, die het cellichaam binnen komen kunnen de cel naar de -65 mV tillen, waar de
drempelwaarde ligt. Als die wordt aangetikt gaan de spanningsgevoelige natriumkanalen reageren. In
rust zit het kanaaltje bijna dicht. Dan komen er neurotransmitters van andere zenuwen, waardoor
het membraan potentiaal depolariseert. Hierdoor gaat het kanaaltje iets verder open. Er kan nu
ineens veel meer Na doorheen stromen, waardoor het membraanpotentiaal nog minder negatief
wordt, en dat is een kettingreactie die door blijft gaan.
Hij zou door kunnen blijven gaan tot de 60 mV, alleen zit er een balletje aan dat bij ongeveer 30 mV
het Na kanaaltje inactiveert. Dit is het inactivatie poortje. Dit is de piek van het actiepotentiaal. Als
dit gebeurt is moet et ook weer zo snel mogelijk terug naar de -83 mV. Dit gebeurt doordat er nu
enorm veel kalium de cel uit gaat lopen. De kalium kanalen zijn namelijk ook spanningsgevoelig.
Repolariseren het negatief maken terug naar de ruststand.
Na-pomp en K-pomp pompt natrium naar binnen en kalium naar buiten. Ze worden dan via Na-K
ATP-ase via actief transport de omgekeerde richting.
Bij alle vertebraten zijn de axonen grotendeels omgeven door myeline scheden. Dit zijn soort
vetachtige omgevingen die de axonen omringen. Op bepaalde punten niet, dit zijn de knopen van
Lanvier. Het actiepotentiaal springt als het ware van knoop naar knoop richting het zenuwuiteinde.
Die schedes die versnellen de voorgeleiding. Dit wordt sprongsgewijze voorgeleiding genoemd.
Zonder myeline schedes komt er Na de cel in stromen, die de volgende drempelwaarde automatisch
gaat bereiken. Hierdoor komt er weer meer natrium en zo gaat het door, zonder neurotransmitters.
, De refractaire periode is de periode waarin de balletjes nog in het Na-kanaal zitten. Hierdoor kan de
volgende drempelwaarde niet meteen worden bereikt. Ook gaat het hierdoor maar 1 kant uit,
richting het axon einde.
Door de myeline eromheen wordt er telkens een heel stuk overgeslagen van het axon. Hier zitten
namelijk geen Na kanalen, maar wordt het signaal meteen doorgegeven naar het volgende kanaal,
dat na de schede ligt.
Als de myeline schedes verdwijnen door ziektes, dan loop het signaal altijd dood. Op de plekken waar
de schedes zitten, zitten namelijk geen spanningsgevoelige ion kanalen, dus er kan niks doorgegeven
worden. Dit is bijvoorbeeld bij MS
Het stofje lidocaïne zorgt ervoor dat de spanningsgevoelige natriumkanalen worden geblokkeerd.
Hierdoor wordt het signaal niet doorgegeven en voel je niks. Dit is lokale verdoving.
Een cellichaam wordt door wel honderden axonen beïnvloed.
Neurotransmitters zitten in blaasjes in het zenuweinde. De blaasjes worden vrijgegeven als er een
actiepotentiaal langs komt. Het actiepotentiaal zet spanningsgevoelige calcium kanalen open. Die
zitten in de sinaps spleet. Voor de exocytose van de blaasjes met neurotransmitters heb je namelijk
calcium nodig. Het blaasje loost de neurotransmitters in de spleet, en die diffunderen naar de
overkant waar receptoren zitten.
Er zijn receptoren die eigenlijk ook gewoon ionkanalen zijn. Hier kan gewoon iets doorheen. Deze
worden ligand gated ion kanalen genoemd. Ze hebben dus een ligand nodig. Als zo een
neurotransmitter een kanaal open zet heeft dit een direct effect op het membraan potentiaal, er kan
dan namelijk natrium of kalium of chloor in en uit.
De andere groep zijn de G-eiwit gekoppelde receptoren. Die zetten een second messenger cascade
aan (bijvoorbeeld cyclisch AMP). Deze hebben geen direct effect op het membraan potentiaal, maar
indirect wel een heel groot effect.
Stel het ligand-gated ion kanaal was een natrium kanaal waardoor er heel veel natrium de cel binnen
komt en het membraanpotentiaal kan veel sneller behaald worden. Natrium wat naar binnen
stroomt via dit kanaal heet EPSP (Exitatoire postsynaptische potentiaal). Deze brengen je dus richting
de drempelwaarde. Bij chloor of kalium heet het IPSP (inhibitoire postsynaptische potentiaal). Deze
brengen je juist verder van de drempelwaarde af.
Als er bijvoorbeeld maar 1 axon is die 2x een signaal doorstuurt (2x EPSP), dan krijg je 2x een kleine
beweging richting de drempelwaarde. Echter zit hier tijd tussen door het balletje in het Na kanaal dus
kan de drempelwaarde niet bereikt worden. Als het van 2 verschillende snel achter elkaar komt, dan
is EPSP 1 nog niet uitgedoofd en gaat de andere over de 1 ste bobbel heen. Dit heet Temporal
summation.
Als er 2 signalen komen die beide te slap zouden zijn, maar wel precies tegelijk, dan tellen ze bij
elkaar op. Dit heet spatiele somatie.
De 3 neurotransmitters die we moeten kennen zijn aminozuren. Het zijn GABA, glutamaat en glycine.
Glutamaat veroorzaakt EPSP’s )exciterend), de andere 2 veroorzaken IPSP’s (inhiberend).
GABA zet chloor aan, Glutamaat Natrium.
Verdoving opent dezelfde ionkanaaltjes als GABA, waardoor de drempelwaarde minder snel bereikt
zal worden.