Samenvatting boek Rechtvaardigheid: wat is de juiste keuze?
H1: Wat is de juiste handelswijze?
Vrijemarkt econoom Thomas Sowell noemde prijsopdrijving een ‘emotioneel krachtig, maar economisch gezien
zinloos begrip waar de meeste economen niets mee kunnen beginnen, omdat het te warrig is om er aandacht
aan te besteden’.
Sowell verklaarde dat er niets onrechtvaardigs is aan deze prijzen is. Ze staan gewoon voor de waarde die
kopers en verkopers hechten aan de dingen die ze uitwisselen.
Jeff Jacoby, een verdediger van de vrije markt, nam op soortgelijke gronden stelling tegen
prijsopdrijvingswetten: ‘Er is geen sprake van opdrijving wanneer je de prijs vraagt die de markt blijkt aan te
kunnen. Dat is niet hebberig of brutaal. Het is in een vrije samenleving de manier waarop goederen en diensten
op hun plek terechtkomen.’
Crist verwierp de gedachte dat deze ‘schandalige’ prijzen het resultaat waren van een werkelijk vrije
uitwisseling: Hier is geen sprake van een normale, vrije marktsituatie waar kopers er vrijwillig voor kiezen de
markt op te gaan om bereidwillige aanbieders te ontmoeten, en waar men prijzen afspreekt op basis van vraag
en aanbod. Tijdens een noodsituatie staan kopers onder druk en zijn ze niet vrij om te kiezen. Ze worden
gedwongen veel geld neer te tellen voor een eerste levensbehoefte als veilig onderdak.
Welzijn, vrijheid en deugdzaamheid
Welzijn (maximaliseren van welzijn)
Vrijheid (respecteren van vrijheid)
Deugdzaamheid (bevorderen van deugdzaamheid)
Argumentatie voor en tegen prijsopdrijvingswetten draaien om drie gedachten: maximaliseren van welzijn,
respecteren van vrijheid en bevorderen van deugdzaamheid.
Elke gedachte wijst naar een andere manier van denken over rechtvaardigheid.
De verdediging van de vrije markt berust gewoonlijk op twee aanspraken: een aanspraak op welzijn en een
aanspraak op vrijheid.
De reactie van voorstanders:
Ten eerste stellen zij dat het welzijn van de samenleving als geheel geen baat heeft bij buitensporige
prijsstijgingen in moeilijke tijden. Voorstanders van prijsopdrijvingswetten stellen dat bij elke inschatting van
het algemeen welzijn rekening moet worden gehouden met de pijn en het lijden van hen die tijdens een
noodtoestand de prijs van hun eerste levensbehoeften niet meer kunnen betalen.
Ten tweede voeren voorstanders van prijsopdrijvingswetten aan dat de vrije markt in bepaalde
omstandigheden niet werkelijk vrij is. ‘kopers onder druk zijn niet vrij’
Steun aan prijsopdrijvingswetten komt vaak voort uit iets wat van een veel intuïtievere aard is dan welzijn of
vrijheid. Men is verontwaardigd over de ‘aasgieren’ die grof geld verdienen aan de wanhoop van anderen, en
men wil ze gestraft zien – niet beloond met makkelijke winsten. Zulke sentimenten worden vaak afgedaan als
atavistische emoties die in het beleid van de overheid of in het recht geen rol mogen spelen.
Verontwaardiging is de specifieke vorm van woede die je voelt wanneer je denkt dat mensen iets krijgen waar
ze geen recht op hebben. Verontwaardiging is woede over onrechtvaardigheid.
Hebzucht is een ondeugd, een slechte staat van zijn, helemaal als we daardoor het lijden van anderen uit het
oog verliezen.
,In het debat over prijsopdrijvingswetten draait het niet alleen om welzijn en vrijheid, maar ook om
deugdzaamheid – om het bevorderen van de houdingen, neigingen en persoonlijke kwaliteiten waar een goede
samenleving van afhangt.
Velen zijn van mening dat de overheid in kwesties van deugd en ondeugd neutraal hoort te zijn. De staat moet
niet proberen een goede levensinstelling te bevorderen en een slechte te ontmoedigen.
We zijn verontwaardigd als mensen dingen krijgen die ze niet verdienen. We vinden dat mensen die uit
hebzucht van menselijke ellende profiteren gestraft moeten worden, en niet beloond. En toch maken we ons
zorgen als opvattingen over deugdzaamheid in de wet worden verankerd.
Moet een rechtvaardige samenleving ernaar streven de deugdzaamheid van haar burgers te bevorderen? Of
moet de wet neutraal zijn tegenover verschillende opvattingen van deugdzaamheid, zodat burgers vrij zijn om
zelf te kiezen wat voor hen de juiste levenswijze is?
Hier ligt het verschil tussen het politieke denken van de oudheid en dat van de moderne tijd.
Volgens Aristoteles houdt rechtvaardigheid in dat aan mensen gegeven wordt wat hun toekomt. En om te
kunnen bepalen wie wat toekomt, moeten we vaststellen welke deugden achting en beloning waard zijn.
Aristoteles stelt dat we niet kunnen uitmaken wat een rechtvaardige staatsinrichting inhoudt zonder eerst na
te denken over wat de meest wenselijke manier van leven is. Voor hem kan de wet niet neutraal zijn ten
aanzien van de vraag naar de juiste wijze van leven.
Daarentegen zien we dat moderne politieke filosofen – van Immanuel Kant in de 18 e eeuw tot John Rawls in de
20e eeuw – bepleiten dat de principes van rechtvaardigheid waaruit onze rechten voortvloeien niet gebaseerd
mogen zijn op een specifieke opvatting van deugdzaamheid, of over de beste manier van leven. In plaats
daarvan respecteert een rechtvaardige samenleving de vrijheid van ieder individu om zijn of haar eigen
opvatting van het juiste leven te kiezen.
Dus theorieën over rechtvaardigheid uit de oudheid beginnen bij deugdzaamheid, en moderne theorieën
beginnen bij vrijheid.
De verontwaardiging over de redding van de banken
Amerikanen stellen zich harder op tegenover mislukking dan tegenover hebzucht. In door de markt gestuurde
samenlevingen wordt van ambitieuze mensen nu eenmaal verwacht dat ze hun belangen krachtdadig
nastreven. Dan wil de grens tussen eigenbelang en hebzucht weleens vervagen. De grens tussen succes en
mislukking tekent zich echter heel scherp af. En de gedachte dat mensen de beloning verdienen die het succes
hun toebedeelt behoort tot de essentie van de Amerikaanse droom.
Obama: Dit is Amerika. Voor ons is rijkdom niet verdacht. We misgunnen niemand zijn succes. En we zijn er
diep van overtuigd dat succes beloond dient te worden. Maar wat mensen terecht kwaad maakt, zijn
directeuren die voor hun falen beloond worden, in het bijzonder wanneer die beloningen door de Amerikaanse
belastingbetaler worden gesubsidieerd.
Charles Grassley eiste dat de directeuren hun verantwoordelijkheid namen voor hun falen, dat ze berouw
toonden en dat ze publiekelijk hun verontschuldigingen aanboden.
Als de directeuren terecht dachten dat het faillissement van hun bedrijven te wijten was aan omvangrijkere
economische krachten en niet aan hun eigen beslissingen, zou dat verklaren waarom ze niet het berouw
toonden dat senator Grassley wilde zien. Maar als ze gelijk hebben, stelt dat ook een diepgaande vraag aan de
orde over falen, succes en rechtvaardigheid.
Drie benaderingen van rechtvaardigheid
, Vragen wat een samenleving rechtvaardig maakt, is vragen hoe ze de dingen verdeelt die we belangrijk vinden:
inkomen en rijkdom, rechten en plichten, macht en mogelijkheden, ambten en eerbetoon. Een rechtvaardige
samenleving verdeelt deze zaken op de juiste manier. Ze geeft elk individu wat haar of hem toekomt, en
waarom.
Drie uitgangspunten van waaruit we een verdeling van wat we belangrijk vinden kunnen benaderen: welzijn,
vrijheid en deugdzaamheid. Elk van deze idealen vertegenwoordigt een andere manier van denken over
rechtvaardigheid.
In een aantal van onze discussies dienen zich meningsverschillen aan over wat het betekent welzijn te
maximaliseren, vrijheid te respecteren of deugdzaamheid te bevorderen.
Maximalisatie van welzijn. We vinden welvaart belangrijk omdat ze aan ons welzijn bijdraagt. In ons onderzoek
van deze gedachten richten we ons op het utilitarisme, de filosofische stroming die het meest invloedrijk is
geweest bij de beantwoording van de vraag waarom en hoe we welzijn moeten maximaliseren, of (zoals de
utilitaristen het formuleren) het grootste geluk voor het grootste aantal mensen moeten nastreven.
Rechtvaardigheid verbinden aan vrijheid. De meeste theorieën benadrukken het respect voor de rechten van
het individu, hoewel ze het oneens kunnen zijn over de vraag welke rechten het belangrijkst zijn. De gedachte
dat rechtvaardigheid respect voor de vrijheid en de rechten van het individu inhoudt, is in de hedendaagse
politiek minstens even vertrouwd als de utilitaristische gedachte van welzijnsmaximalisatie.
De benadering van rechtvaardigheid die vrijheid als uitgangspunt neemt, vindt haar aanhang in een groot
aantal stromingen. Twee rivaliserende kampen binnen deze benadering, namelijk het kamp van de laisser-faire
en het kamp van de eerlijkheid. - Het kamp van de
laisser-faire wordt tegenwoordig geleid door neoliberalen die menen dat rechtvaardigheid bestaat uit het
respecteren en bevestigen van de vrijwillige keuzes van volwassenen die weten waar ze voor kiezen.
- In het kamp van de eerlijkheid
bevinden zich de denkers die meer tot egalitarisme geneigd zijn. Ze stellen dat ongebreidelde markten
rechtvaardig noch vrij zijn. In hun opvatting vereist rechtvaardigheid een beleid dat sociale en economische
achterstelling opheft en dat aan ieder mens een eerlijke kans op succes geeft.
Theorieën die rechtvaardigheid verbinden aan deugdzaamheid en aan de goede manier van leven. In de
moderne politiek worden theorieën over deugdzaamheid vaak vereenzelvigd met cultureel en religieus
conservatisme. De gedachte om moreel besef in de wet vast te leggen is veel burgers in ruimdenkende
samenlevingen een gruwel. Ze zijn bang voor een hellend vlak in de richting van onverdraagzaamheid en
dwang. Maar het besef dat een rechtvaardige samenleving bepaalde deugden en ideeën over de beste manier
van leven behoort te ondersteunen, heeft langs het hele ideologische spectrum politieke bewegingen en
discussies geïnspireerd.
Hoe ontwikkelen filosofische argumentaties zich, in het bijzonder in zo omstreden domeinen als de ethiek en
de politieke filosofie. Vaak nemen ze concrete situaties als uitgangspunt. Een meningsverschil kan resulteren in
een overweging of reflectie van morele en politieke aard.
Maar hoe redeneren we ons nu precies een weg van de oordelen die we vellen over concrete situaties naar de
principes van rechtvaardigheid die volgens ons op alle situaties van toepassing moeten zijn? Kortom: waar
bestaat moreel redeneren uit?
Om te zien hoe een morele redenering zich kan ontwikkelen, bekijken we twee situaties: een verzonnen en
hypothetisch verhaal dat al door veel filosofen besproken is, en een waargebeurd verhaal over een
verschrikkelijk moreel dilemma.
Het op hol geslagen treintje (hypothetisch verhaal)