Dit is een samenvatting van alle hoorcolleges () van het vak sociale psychologie. Waar ik het nodig vond, heb ik de informatie van de hoorcolleges aangevuld met informatie uit het boek Sociale psychologie 9e editie van Elliot Aronson, Timothy D. Wilson, Robin M. Akert, Samuel R. Sommers (en dan de ...
Sociale psychologie
Hoorcollege 1:
Hoofdstuk 1:
Wat is sociale psychologie?
- Individuen begrijpen -> aannames doen -> individu onderdeel van groep (echt of in
geheugen). Ook zit individu in een situatie.
Individu in groep in situatie
- Vergelijkingen binnen personen, tussen personen, binnen groepen of tussen
groepen.
- Drie aspecten: cognitie – affect (gevoel) – gedrag in een driehoek -> alles kan elkaar
beïnvloeden of juist onafhankelijk zijn.
- Definitie:
Sociale psychologie bestudeert de manier waar op de gevoelens, cognities en het
gedrag van mensen beïnvloed worden door de impliciete dan wel expliciete
aanwezigheid van andere mensen.
Sociologie (vooral op groep) – sociale psychologie (individu in groep en context) –
persoonlijkheidspsychologie (individu)
Vier perspectieven:
- Evolutionair: sociaal gedrag wordt bepaald door fysieke en psychologische factoren
die helpen met overleven. Door gegeven naar volgende generatie (nakomelingen ->
succesvol).
- Sociaal-cultureel: sociale normen en waarden die centraal staan in een cultuur.
- Sociaal-leren: ‘behaviorisme’. Door straffen en belonen menselijk gedrag verklaren.
- Sociaal-cognitief: sociaal gedrag wordt beïnvloed door iemand subjectieve ervaring
van de wereld. Hier gaat het dus om ervaring/ interpretatie van iemand.
Basisprincipes:
1) Sociaal gedrag is doelgericht: mensen interacteren met anderen om doelen voor
elkaar te krijgen.
Doelen en motieven:
o Doelen zijn hiërarchisch (welke doelen vandaag/ semester/ carrière/ leven?)
o Motief: algemener, wat je altijd al een beetje hebt.
Fundamentele motieven volgens Aronson:
1. De behoefte om de wereld accuraat waar te nemen
2. De behoefte aan positief zelfbeeld
Deze twee motieven kunnen in conflict zijn met elkaar. De ene kan
belangrijker gevonden worden dan de andere. (Wellicht eerder
positief zelfbeeld dan wereld accuraat waar nemen.)
Maar ook:
, 3. De behoefte aan controle
4. Liefde, goedkeuring van anderen
5. Maar ook biologische drijfveren zoals honger, dorst
-> Pyramide van Maslow (weinig bewijs voor)
(Pyramide van Kenrick stelt wel dat er een volgorde in motieven is.)
Doelen en motieven sturen gedrag:
o Wilskracht: gebruiken en verliezen
Baumeister et al.
Deelnemers werden gevraagd radijsjes te eten i.p.v. dichtbij koekjes.
Anderen werden gevraagd koekjes te eten en de radijsjes te negeren.
Daarna werden ze gevraagd (onoplosbare) puzzels op te lossen.
Resultaat:
Controle conditie (zonder koekjes, radijsjes) en Koekjes-eters doen
ongeveer even lang over puzzels. Radijs-eters doen minder lang over
de puzzels – worden dus misschien sneller moe/ zijn er sneller klaar
mee (hersen spier).
Maar bij replicatie geen bewijs voordat hersenen een spier zijn.
Soms falen we…:
o Bv. ‘denk niet aan een ijsbeer’ -> dan denk je aan een ijsbeer/ lastig te
onderdrukken.
o Onderdrukken van een stereotypen
Macrea et al.
Controle: wat doet een skinhead zo dagelijks
Experimentele: denk niet aan het stereotypes geassocieerd met
skinheads.
(Mensen naar zaal waar skinhead zit) Hoeveel stoelen gaat men van
de skinhead afzitten?
Resultaat: controlegroep 4 stoelen en experimentele 5 stoelen.
Onderdrukken stereotypen kan zorgen voor nog meer richting gedrag
stereotypen.
2) Sociaal gedrag is een voortdurende interactie tussen persoon en situatie.
Persoon-situatie interactie:
o Niet iedereen reageert hetzelfde in dezelfde situatie
(Vaak weet je dit van jezelf maar heb niet in de gaten dat dit ook voor
anderen geldt.)
o Mensen kiezen situaties en omgekeerd
(Agressief persoon kiest eerder agressief spelletje)
o Mensen veranderen de situaties en omgekeerd
o Verschillende situaties activeren verschillende aspecten van het zelf
, o Elke situatie heeft verschillende facetten, welk sociaal motief actief is, is
afhankelijke van welk aspect aandacht krijgt.
1) Het denken, doen en voelen van mensen wordt sterk beïnvloed door de
situatie en hun interpretatie van de situatie.
Bv. Milgram: Shock-experiment (na WII)
Darley & Latané: Het bijstander effect
o Diffusion of responsibility: als veel mensen kunnen
helpen, kunnen mensen denken anderen helpen wel.
o Pluralistic ignorance: mensen aankijken ‘wat gaan we
doen?’ -> niks doen. Maar als iemand wel iets doet,
gaan mensen wel helpen (als één iemand aangeeft dat
iemand moet komen helpen/ aansturen.) Kan dus
omgezet worden.
2) Mensen onderschatten de invloed van de situatie op het gedrag van anderen,
en soms ook op hun eigen gedrag.
Overjustification effect: onderschatting effect van beloning.
De neiging voor vertonen spontaan gedrag is lager wanneer je
voor het vertonen van dit gedrag beloond wordt.
Correspondence bias (fundamentele attributiefout): onderschatting
van de rol van de situatie. Idee dat gedrag wordt toegeschreven aan
persoon en niet aan situatie.
De geest is lenig: achteraf zijn dingen altijd makkelijke te verklaren maar vooraf voorspellen
is moeilijker.
- Handsight bias:
o Bv: O. J. Simpson Trial: vrouw vermoord?
Bryant & brockway: ‘is hij schuldig?’ -> 2 uur voor uitspraak, 2 dagen na
uitspraak en 1 week na uitspraak.
Niet veroordeeld
Resultaat: van tevoren denken mensen dat hij het wel gedaan zou hebben,
daarna denken mensen dan dat hij niet schuldig is.
Hoofdstuk 2: Onderzoek en theorie:
Onderzoek:
- Bepalen of uitspraak waar of niet waar is
- Onder welke omstandigheden
- En waarom
Twee typen variabele in onderzoek:
o Onafhankelijke variabele: wat onderzoekers manipuleren om te zien of het een
causaal effect heeft.
, ‘O’ van oorzaak
o Afhankelijke variabele: wat onderzoekers meten om te zien of deze wordt
beïnvloed.
Correlationeel vs. Experimenteel:
o Verschillen in efficiëntie, oorzaak en gevolg en controle
o Confound: een variabele die systematisch samen met de onafhankelijke variabele
verandert, wat kan leiden tot een potentiële verkeerd conclusie over de
onafhankelijke variabele.
(Niet stiekem iets anders manipuleren)
o Random assignment: het op een dusdanige manier toewijzen van de proefpersonen
dat elk subject een gelijke kans heeft om in elke conditie aanwezig te zijn.
(Verschillen die wegvallen door random assignment -> zoveel mogelijk controle)
Definieert een experiment
Experimenteel onderzoek in lab of in het veld? Wat is belangrijker interne of externe
validiteit? Controle vs. Realisme
Demand characteristics: hints die ervoor zorgen dat proefpersonen kan bepalen wat de
hypothese is van het onderzoek/ hypothese raden.
De ‘goede’ of ‘slechte’ proefpersonen. Mensen gaan doen wat ze denken dat
onderzoeker wil dat ze doen.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper maartje21. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €0,00. Je zit daarna nergens aan vast.