Samenvatting S10131-Ontwikkelingspsychologie
bachelorvak Propedeuse Psychologie, Open Universiteit
gebaseerd op: Ontwikkelingspsychologie, het begin
van de levensloop van Robert Feldman, 5e editie, 2012/2013
door Jasper Verkroost | versie 1.1 | 31 mei 2015
Mijn samenvattingen op Stuvia: https://www.stuvia.com/user/Pupske
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 1
, Inhoudsopgave
1.1 Een oriëntatie op de ontwikkelingspsychologie 3 10.3 Morele ontwikkeling en agressie .................. 80
1.2 Kinderen: verleden, heden en toekomst .......... 4 11.1 Het groeiende lichaam .................................. 83
2.1 Visies op kinderen ............................................. 6 11.2 De motorische ontwikkeling en veiligheid .... 85
2.2 De wetenschappelijke werkwijze en het 11.3 Kinderen met speciale behoeften ................. 87
wetenschappelijk onderzoek ................................ 13 12.1 De intellectuele en taalkundige ontwikkeling
2.3 Onderzoeksstrategieën en -problemen .......... 16 ............................................................................... 89
3.1 Erfelijkheid ...................................................... 17 12.2 Intelligentie: het bepalen van individuele
3.2 De interactie tussen erfelijkheid en omgeving 21 sterke punten ........................................................ 91
3.3 Prenatale groei en verandering ...................... 23 12.3 Onderwijs: lezen, schrijven en rekenen ........ 95
4.1 Geboorte ......................................................... 27 13.1 De ontwikkeling van het eigen ik .................. 97
4.2 Complicaties tijdens de geboorte ................... 30 13.2 Relaties: vriendschappen in de schooltijd ..... 99
4.3 Wat een pasgeboren baby allemaal kan ......... 33 13.3 Het gezin in de schooltijd ............................ 103
5.1 Groei en ontwikkeling ..................................... 35 14.1 Fysieke rijping .............................................. 106
5.2 De motorische ontwikkeling ........................... 38 14.2 Stress en manieren om ermee om te gaan . 109
5.3 De ontwikkeling van de zintuigen ................... 40 14.3 Bedreigingen van het welzijn van
adolescenten ....................................................... 110
6.1 Cognitieve ontwikkeling volgens Piaget.......... 43
15.1 De intellectuele ontwikkeling ...................... 114
6.2 De informatieverwerkingstheorie van
cognitieve ontwikkeling ........................................ 46 15.2 De morele ontwikkeling .............................. 116
6.3 De wortels van onze taal ................................. 48 15.3 Schoolprestaties en cognitieve ontwikkeling
............................................................................. 117
7.1 De basis van sociaal gedrag............................. 52
15.4 Het kiezen van een beroep: het werk van je
7.2 Relaties aangaan ............................................. 54
leven .................................................................... 120
7.3 Verschillen tussen baby's ................................ 57
16.1 Identiteit: een antwoord op de vraag 'Wie ben
8.1 Fysieke groei ................................................... 60 ik?' ....................................................................... 122
8.2 De motorische ontwikkeling ........................... 61 16.2 Relaties: familie en vrienden ....................... 127
8.3 Bedreigingen van fysieke groei ....................... 64 16.3 Verkering, seksueel gedrag en
9.1 De intellectuele ontwikkeling ......................... 68 tienerzwangerschap ............................................ 130
9.2 De taalontwikkeling ........................................ 72 Externe bron A: Zwangerschapshormonen......... 132
9.3 School en maatschappij .................................. 73 Externe bron B: Ontwikkeling van het centrale
10.1 Een antwoord op de vraag "Wie ben ik?" ..... 75 zenuwstelsel ........................................................ 134
10.2 Vrienden en familie: het sociale leven van
peuters en kleuters ............................................... 77
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 2
,___________________________________________________________________________________
1.1 Een oriëntatie op de ontwikkelingspsychologie
ontwikkelingspsychologie (synoniem: levenslooppsychologie)
- de wetenschappelijke studie naar patronen van groei, verandering en stabiliteit die zich voordoen
vanaf de geboorte via de babyjaren, peuterjaren, kleuterjaren, schoolperiode, adolescentie,
volwassenheid tot aan de ouderdom
- de meeste aandacht gaat uit naar de periode waarin de ontwikkelingen elkaar het snelst opvolgen:
die van de geboorte tot aan de adolescentie
- vraagt zich af op welke gebieden en in welke perioden in het leven mensen veranderen en groeien
en hoe hun gedrag zich verhoudt tot eerder gedrag
thematische gebieden
- fysieke ontwikkeling: invloed van het lichaam - de hersenen, het zenuwstelsel, de spieren, de
zintuigen, en de behoefte aan eten, drinken en slaap - op ons gedrag
- cognitieve ontwikkeling: hoe wordt het gedrag van mensen beïnvloed door groei en veranderingen
in hun intellectuele vermogens - leren, geheugen, probleemoplossing en intelligentie
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 3
,- sociale ontwikkeling: de manier waarop interacties van mensen met elkaar en hun sociale relaties in
de loop van het leven groeien, veranderen en stabiel blijven
- persoonlijkheidsontwikkeling: stabiliteit en verandering in de eigenschappen die de ene persoon van
de andere onderscheiden
leeftijden (gemiddelden)
prenatale periode baby-/peutertijd kleutertijd schooltijd adolescentie
conceptie-geboorte 0-3 jaar 3-6 jaar 6-12 jaar 12-20 jaar
ontwikkeling
- bij heel jonge kinderen voor een groot deel genetisch bepaald, voltrekt zich automatisch
- als kinderen ouder worden, gaan omgevingsfactoren een grotere rol spelen, waardoor er na verloop
van tijd meer variatie en meer individuele verschillen ontstaan
cohort
- een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde plek is geboren
- lidmaatschap onderwerpt mensen aan invloeden die betrekking hebben op historische, leeftijd-
gebonden, socioculturele en niet-normatieve gebeurtenissen; belangrijke sociale gebeurtenissen
(oorlog, economische depressie) hebben een bepaalde invloed op alle leden van een cohort
normatieve gebeurtenissen
- gebeurtenissen die zich voor meeste individuen binnen een groep op dezelfde manier voltrekken
- kunnen biologisch, sociaal of cultureel bepaald zijn
- cohorteffecten: treden op a.g.v. historisch bepaalde invloeden, biologische en omgevingsinvloeden
die verbonden zijn aan een specifiek historisch moment (bv. vuurwerkramp Enschede)
- leeftijdsgebonden invloeden: biologische en omgevingsinvloeden die gelijk zijn voor mensen in een
bepaalde leeftijdsgroep, ongedacht waar of wanneer ze opgroeien (bv. puberteit, naar school gaan)
- normatieve invloeden: invloeden die leiden tot conformiteit, omdat men de gevolgen van afwijkend
gedrag vreest (bv. etnische afkomst, sociale klasse, lidmaatschap van een subcultuur)
- niet-normatieve invloeden: specifieke gebeurtenissen die plaatsvinden in het leven van een specifiek
persoon op een tijdstip dat zulke gebeurtenissen de meeste andere mensen niet overkomen
1.2 Kinderen: verleden, heden en toekomst
vroege denkbeelden over kinderen
- kinderen kregen in de middeleeuwen pas rond 1600 een eigen status, voor die tijd werden ze gezien
als miniatuurvolwassenen (Philippe Ariès, a.h.v. bestudering schilderijen en andere kunstvormen)
- babybiografieën: een van de eerste geschriften waarin kinderen methodisch werden bestudeerd;
krijgen een systematischer karakter o.i.v. Charles Darwin, die er één over zijn zoon schreef
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 4
,- focus op de kindertijd: onderwijs wordt universeler; kinderen waren niet meer nodig als goedkope
arbeidskrachten; mensen worden zich bewust van het feit dat gebeurtenissen tijdens hun jeugd van
invloed waren op de rest van hun leven: ontwikkelingspsychologie wordt als apart vakgebied erkend
de twintigste eeuw
- Alfred Binet: Franse psycholoog, verrichte pionierswerk op het gebied van intelligentie van kinderen
- G. Stanley Hall: eerste die het denken en het gedrag van kinderen onderzocht m.b.v. vragenlijsten;
schreef een boek in 1904 waarin adolescentie als aparte ontwikkelingsperiode werd gezien
- in de eerste helft van de 20e eeuw werden grootschalige systematische en langdurige onderzoeken
naar kinderen en hun ontwikkeling tijdens de rest van hun leven gestart (o.a. Stanford Studies of
Gifted Children, Fels Research Institude Study, Berkely Growth and Guidance Studies)
verandering
- continue verandering: ontwikkeling is geleidelijk en prestaties vloeien op een bepaald niveau voort
uit die van de vorige niveaus; is kwantitatief; onderliggende ontwikkelingsprocessen blijven
gedurende het hele leven hetzelfde
- discontinue verandering: vindt plaats in aparte stappen of stadia; elk stadium levert gedrag op dat
kwalitatief anders is dan gedrag in eerdere stadia
invloed van de omgeving
- kritieke periode: een specifieke tijd in de ontwikkeling waarin een bepaalde gebeurtenis de grootste
gevolgen heeft; wanneer de aanwezigheid van bepaalde soorten omgevingsstimuli noodzakelijk is
voor een normale ontwikkeling (bv. aanwezigheid van liefdevolle volwassene in vroege kinderjaren)
- plasticiteit: de mate waarin een zich ontwikkelend gedragspatroon of fysieke structuur veranderlijk
is; kinderen kunnen latere ervaringen gebruiken om eerdere achterstanden in te halen
- gevoelige periode: een afgebakende periode, meestal vroeg in het leven, waarin het kind extra ge-
voelig is voor omgevingsinvloeden die betrekking hebben op een bepaald facet van de ontwikkeling
- kritieke periode: onomkeerbare gevolgen; gevoelige periode: consequenties hoeven niet permanent
te zijn; het concept van gevoelige perioden onderkent de plasticiteit van mensen in ontwikkeling
nature en nurture
- nature: eigenschappen, vermogens en capaciteiten die mensen van hun ouders erven
- maturatie: het proces van het geleidelijk ontvouwen van voorbestemde genetische informatie; deze
invloeden zijn aan het werk terwijl we ons ontwikkelen van de conceptie tot een volgroeid mens
- nurture: verwijst naar de omgevingsinvloeden die ons gedrag bepalen; deze zijn biologisch, sociaal
of maatschappelijk
- sommige genetisch bepaalde eigenschappen hebben niet alleen een directe invloed op het gedrag
van kinderen, maar dragen ook indirect bij aan de vorming van hun omgeving
- we zijn door onze genetische achtergrond weliswaar geneigd tot een bepaald gedrag, maar we
vertonen dat gedrag niet per se zonder een passende omgeving
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 5
,___________________________________________________________________________________
2.1 Visies op kinderen
theorie
- biedt een raamwerk om de relaties tussen een geordende reeks feiten of principes te begrijpen
- wordt zorgvuldig getest in de vorm van onderzoek; gebeurt niet met theorieën van individuen
psychodynamisch perspectief
- gedrag wordt gemotiveerd door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten waarvan een
persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij weinig controle heeft
- deze innerlijke krachten kunnen hun oorsprong in de kindertijd hebben en blijven iemands gedrag
gedurende zijn hele leven beïnvloeden
psychoanalytische theorie (Sigmund Freud, 1856-1939)
- onbewuste krachten zijn bepalend voor iemands persoonlijkheid en gedrag
- het onbewuste bevat infantiele wensen, verlangens en behoeften die vanwege hun verstorende
aard afgestoten zijn van het bewustzijn
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 6
,aspecten van persoonlijkheid
- id: primitieve, ongeorganiseerde, aangeboren deel van de persoonlijkheid dat aanwezig is bij de
geboorte; staat voor onze primitieve driften die verband houden met honger, seks, agressie en
irrationele impulsen; opereert vanuit het genotprincipe: zo veel mogelijk bevrediging en zo weinig
mogelijk spanning creëren
- ego: rationele en redelijke deel van onze persoonlijkheid; vormt een buffer tussen de echte wereld
om ons heen en het primitieve id; opereert vanuit het realiteitsprincipe: instinctieve energie wordt
in toom gehouden om de veiligheid te bewaren en hem te helpen integreren in de samenleving
- superego: vertegenwoordigt iemands geweten en maakt het onderscheid tussen goed en kwaad;
ontwikkelt zich rond vijf- of zesjarige leeftijd; mensen nemen het over van ouders, onderwijzers, en
andere belangrijke figuren in hun leven
psychoseksuele ontwikkeling
- kinderen doorlopen een aantal fasen waarbij genot, of bevrediging, telkens met een ander deel van
het lichaam wordt geassocieerd
- fixatie: gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van een onopgelost
conflict door onvoldoende of een teveel aan bevrediging
periode stadium kenmerken
tot 18 mnd oraal zuigen, eten, bewegen van lippen, bijten
tot 3 jaar anaal feces ophouden, ontlasten, wennen aan controlemechanismen
tot 6 jaar fallisch interesse genitaliën, oedipus- en elektracomplex (ouder zelfde sekse)
tot adolescentie latentie seksualiteit op de achtergrond
adolescentie genitaal ontluiken seksuele interesses, aangaan volwassen relaties
psychosociale theorie (Erik Erikson, 1902-1994)
- omvat veranderingen in de manier waarop we aankijken tegen onze interacties met anderen, tegen
het gedrag van anderen en tegen onszelf als leden van de maatschappij
- ontwikkeling vindt plaats in acht stadia; in elk stadium is sprake van een crisis of een conflict dat het
individu moet oplossen, of tenminste voldoende het hoofd bieden om te kunnen voldoen aan de
eisen van het volgende ontwikkelingsstadium
periode stadium positieve en negatieve resultaten
tot 18 mnd vertrouwen-wantrouwen +: vertrouwen/steun; -: angst en zorgen
tot 3 jaar autonomie-schaamte/twijfel +: onafhankelijkheid; -: twijfels over zichzelf
tot 6 jaar initiatief-schuld +: ontdekken; -: schuldgevoel
tot adolescentie vlijt-minderwaardigheid +: competenties; -: minderwaardigheid
adolescentie identiteit-identiteitsverwarring +: uniekheid; -: onvermogen juiste rollen
eerste volwassenheid intimiteit-isolement +: relaties; -: angst voor relaties
volwassenheid generativiteit-stagnatie +: continuïteit; -: bagatelliseren activiteiten
rijpheid integriteit-wanhoop +: eenheid; -: spijt gemiste kansen
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 7
, meningen
- Freuds introductie van het idee dat onbewuste invloeden medebepalend zijn voor ons gedrag was
een mijlpaal: ook uit studies van hedendaagse onderzoekers blijkt dat we onbewuste herinneringen
met ons meedragen die grote invloed hebben op ons gedrag
- een aantal van de meest fundamentele principes van Freuds psychoanalytische theorie wordt
tegenwoordig in twijfel getrokken, omdat er in onderzoek geen bewijs voor kon worden gevonden
- Eriksons visie dat een mens zich gedurende zijn hele leven ontwikkelt, krijgt van veel kanten steun
- als kritiek op het psychodynamisch perspectief wordt genoemd dat het goede beschrijvingen van
gedrag in verleden oplevert, maar geen nauwkeurige voorspellingen van toekomstig gedrag geeft
behavioristisch perspectief (John B. Watson, 1878-1959)
- kijkt niet binnen het organisme naar onbewuste processen, maar bestudeert de mens volledig van
buitenaf, met de nadruk op direct waarneembare feiten: de effecten van mensen, voorwerpen en
gebeurtenissen op gedrag
- omgeving (nurture) is belangrijker voor de ontwikkeling dan erfelijkheid (nature)
- verwerpt het idee dat mensen een aantal stadia doorlopen, en gaat er vanuit dat mensen worden
beïnvloed door de omgevingsstimuli waaraan ze toevallig worden blootgesteld
- het vermogen van kinderen om problemen op te lossen wordt voornamelijk groter naarmate ze
ouder worden dankzij hun grotere mentale capaciteiten en niet door veranderingen in het soort
denken dat ze op problemen loslaten
klassieke conditionering (Ivan Pavlov, 1849-1936)
- een organisme leert op een bepaalde manier reageren op een neutrale stimulus die die respons
normaal gesproken niet uitlokt; dit geldt in het bijzonder voor intense of negatieve emoties
- de bekende Russische wetenschapper Pavlov ontdekte dat als een hond herhaaldelijk wordt bloot-
gesteld aan een koppeling van het geluid van een bel en een bak met hondenvoer, hij op dezelfde
manier op de bel leert te reageren als op het voer; het gedrag is het resultaat van conditionering
operante conditionering (Burrhus F. Skinner, 1904-1990)
- een vorm van leren waarbij een vrijwillige respons versterkt of verzwakt wordt doordat die respons
wordt geassocieerd met positieve of negatieve consequenties
- individuen leren doelbewust te reageren op hun omgeving om gewenste consequenties tot stand te
brengen; gedrag dat wordt beloond (bekrachtiging) zal sneller worden herhaald, terwijl gedrag dat
geen beloning oplevert of gestraft wordt waarschijnlijk niet wordt voortgezet (extinctie)
- gedragsmodificatie: een formele techniek om de frequentie van gewenst gedrag te verhogen en van
ongewenst gedrag te verlagen (bv.: beloning geven als je je vinger opsteekt voor je iets wilt vragen)
sociaal-cognitieve leertheorie (Albert Bandura, 1925-)
- leren en gaan imiteren door het gedrag van een ander persoon (model) te observeren
- we hoeven de consequenties van gedrag niet aan den lijve te ondervinden om het aan te leren
___________________________________________________________________________________
S10131-Ontwikkelingspsychologie | mei 2015 | door Jasper Verkroost 8