Samenvatting PIMV05, Toetsweek 3
Mais
Geschiedenis
Mais is afkomstig uit Midden-Amerika. Dit is nog te merken aan het klimaat waarin het
geteeld wordt. In de dertiger jaren is de mais niet goed van de grond gekomen omdat de
afrijpingsomstandigheden en de marktontwikkelingen erg ongunstig waren. Maar in 1970 is
het uitgebreid omdat:
o Het een vrij gemakkelijk te telen ruwvoergewas
o De hoge VEM-waarde heeft een positief effect op de melkproductie.
o Door de hoge energie/eiwit-verhouding past het goed naast gras en graskuil.
o Eenvoudig uit te voeren onkruidbestrijding
o Kan op afstand geteeld worden en volledig uitbesteed worden aan de loonwerker.
Voederbieten en rogge zijn erg verdrongen door de opkomst van snijmais. In Overijssel,
Gelderland en Noord-Brabant wordt de meeste snijmais verbouwd, terwijl in Groningen,
Friesland en Noord-Holland weinig mais wordt verbouwd.
In 1990 was de opbrengst en de afrijping belangrijk. Rond 2000 kwam hier de VEM-
opbrengst van de kolf als belangrijk punt bij. De VEM ging toen van ongeveer 875 naar 1010.
Na 200 werd de celwandverteerbaarheid belangrijker, deze werd toen 78%.
De snijmais is de gangbare vorm van mais. De korrelmais is niet geschikt voor koeien, deze
moet eerst nog gekneusd worden.
CCM
In het zuiden wordt vooral veel CCM verbouwd, want dit komt in het mengvoer voor de
varkens. De maiskolvensilage wordt ook wel afgekort MKS dit is alleen de kolf inclusief het
blad van de kolf. Suikermais is niet bedoelt voor koeien, dit is voor menselijke consumptie.
De maisplant
Maisplanten hebben lijnvormige bladeren en een stengel, verder hebben ze een uitgebreid
wortelstelsel. Mais is tweeslachtig, want mannelijke en vrouwelijke bloemen zijn van elkaar
gescheiden. Maar mais is ook eenhuizig, want de mannelijke en vrouwelijke bloemen zijn
van elkaar gescheiden. Het vrouwelijke deel is de spil, de korrel het schutblad enzovoort (het
maishok). Het mannelijke deel is de pluim. Mais vormt één kiemwortel, waaraan zijwortels
worden gevormd. Daarna komen aan de onderste stengelknopen de eerste kroonwortels.
Een mais heeft 16 bladen, elke 6 dagen komt er een extra blad bij (gras maar 4 want de
onderste bladen steven af).
De ontwikkelingsstadia
Stadium Minimum temp. Optimale temp.
1. Kieming 8-10 °C 30-32 °C
2. Opkomst en kiemplantfase 15 – 25 °C
3. Stengelstrekking 20 °C
4. Bloei 25 °C
5. Einde bloei 25 °C
De rijpingsstadia
Stadium Omschrijving
Waterrijp Korrelkleur wit, waterig, zoete inhoud; drogestofgehalte kolf
25%
Begin melkrijp Kleur roomwit, iets geel, inhoud iets melkachtig;
, drogestofgehalte kolf 30%
Melkrijp Kleur geel, veel spanning in de korrel, de inhoud lijkt op
melk; drogestofgehalte kolf 35%
Zachtdeegrijp Kleur donkerder geel, de korrel spat nog bij stukknijpen,
stevigheid en kleurintensiteit beginnen van de top af;
drogestofgehalte kolf 40%
Deegrijp Kleur donker, inhoud al stevig maar aan de spilzijde nog
vochtig; drogestofgehalte kolf 50%
Harddeegrijp Inhoud stevig, moeilijk met de nagel te breken en er komt
geen vocht meer uit, de bovenkant is al glazig of hoornig of
begint in te deuken; drogestofgehalte kolf 55%
Volledig rijp Harde korrel, niet meer met de nagel te breken, de glazige
gedeelten hard als hoorn (fysiologisch rijp); drogestofgehalte
kolf 60%
Laat gezaaid en vroeg gezaaid
Laat gezaaide mais wordt vaak langer dan vroeg gezaaide door de langere dagen in het 4e
en 5e bladstadium, dit is namelijk de groeizame periode. Mais wordt vaak laat gezaaid, want
door de trage jeugdontwikkeling wordt veel licht onbenut in de voorzomer. Mais groeit het
best bij een temperatuur tussen 25 en 30 °C.
Vocht
o Per kilogram droge stof is er 160 tot 190 liter water nodig
o Een gemiddeld maisgewas heeft 265 millimeter water nodig.
Geelkleuring
Geelkleuring van het gewas gaat vaak ten koste van de opbrengst, want er zijn dan geen
bladgroenkorrels die zorgen voor fotosynthese. Als er geelkleuring heeft plaatsgevonden
heeft het geen zin om te bemesten met stikstof, want stikstof zorgt voor groei. In het voorjaar
is het te koud om hard te groeien, dus stikstof wordt niet opgenomen.
Opbrengst
Het heeft geen zin om voor 20 april mais te zaaien, want dan is de bodemtemperatuur nog te
laag. Gemiddeld is de opbrengst in Nederland 20 – 25 ton droge stof per hectare. Maar de
actuele productie blijft vaak achter bij de echte productie. Dit komt door:
o De groeiomstandigheden zijn niet optimaal door minder gunstig weer.
o Bodemomstandigheden
o Perceelverzorging
o Laat zaaien
Ontwatering
Voor mais op zand moet de grondwaterstand gemiddeld nooit hoger komen dan 40 – 150
centimeter beneden maaiveld, dan is de grond goed ontwaterd. Deze ontwatering is erg
belangrijk, want dan kan de grond tijdig bewerkt worden.
De watervoorziening kan verbeterd worden door drainage (als er water afgevoerd moet
worden) of door beregenen (als er water aangevoerd moet worden). Natte percelen zijn bijna
altijd late percelen, omdat deze in het voorjaar langzaam opwarmen.
Bodemerosie
Bodemerosie wordt veroorzaakt door wind en water. Bij bodemerosie zit er te weinig
organische stof en bodemleven in de grond.
Continuteelt
Bij continuteelt worden op hetzelfde perceel elk jaar gewassen gewisseld. Dit heeft
gemiddeld een negatieve invloed op de bodemkwaliteit. En door het relatief late oogsttijdstip
is de kans dat er onder natte omstandigheden moet worden geoogst vrij groot. Hierdoor
ontstaat structuurbeschadiging. Verder is de bewortelingsdiepte- en intensiteit niet groot en
de inbreng van organische stof door het gewas in de bodem beperkt.
, Wisselbouw
Bij wisselbouw worden er in verschillende jaren/perioden verschillende gewassen verbouwd.
Hoofdgrondbewerking
Het doel van hoofdgrondbewerking is de grond tot op zaaidiepte los leggen, de
stoppelbewerking en het opheffen van oppervlakkige verdichtingen. = Het nadeel van te diep
losmaken van de ondergrond is dat de grond te snel uitdroogt. Het verhoogt het risico dat de
vochtlevering van onder uit het profiel stagneert. En dierlijke mest wordt minder diep
ondergewerkt dan bij een kerende bewerking.
Verschraling van de bouwvoor
Verschralen zorgt ervoor dat er minder voedingstoffen in de bodem komen. Het bodemleven
ontwikkelt zich en de subtiele balans tussen de voedingstoffen die er in de bodem zitten
wordt hersteld. Er komen dan minder voedingsstoffen in de bodem.
Goed zaaibed
Een goed zaaibed moet een snelle en intensieve doorworteling van de bodem hebben en de
grond moet op zaaibeddiepte losliggen.
Ploegen vlak voor zaaien
Het nadeel van ploegen vlak voor het zaaien is dat er kans is op versmering, wielslip en het
vastrijden van de ploegvoor. Toch wordt dit op zandgrond vaak gedaan omdat er maar een
korte tijd is tussen de hoofdgrondbewerking en de zaaibedbewerking. Daarom is er weinig
tijd voor het bezakken van de bouwvoor. Op zandgrond kan daarom het best een
triltandcultivator worden gebruikt. Als de grond nog onvoldoende bezakt is, kan een
combinatie worden gebruikt met pakker/aandrukrol voor een voldoende stevige ondergrond.
Grondbewerking
Een combinatie met twee vorenpakkers is ook een goede methode, want met een
verkruimelrol wordt de grond te fijn, het slaat dan dicht als het regent.
Opentrekken van maisland
Het opentrekken van maisland na de oogst geeft een voordeel, want dan krijgt het land weer
genoeg licht en lucht en hiermee voedingsstoffen. Hierdoor wordt de grond beter vruchtbaar
voor het volgende gewas.
Voorbeeld stikstofberekening
Hoeveel stikstof moet je voor het zaaien geven als Nmin 20 kg is en de N-nalevering 30 kg
is. Beschrijf geeft jaarlijks 30 kuub mest.
180 = totale hoeveelheid kg
20 = nalevering
3=
180 – 20 – 3 = 130 – 66,75 = 63,25 kg N / 1,25 = 51 kg N
30 x (1,9 x 95%) + 30 x (2,1 x 20%) = 66,75 kg werkzame stikstof
130 – 66,75 = 63,25
Hoeveel KAS (27% N) is dit?
51 * 0,27 = 13,77
Stikstofbemesting
Op gronden met ondergeploegde gewasresten moet je rekening houden met de vrijkomende
N uit verterende organische stof. Een royale stikstofbemesting is minder erg dan bij
bijvoorbeeld graan. Want mais stopt op een gegeven moment met het opnemen van stikstof.
Graan gaat dood door teveel stikstof. Een gedeelde N-gift heeft nauwelijks zin op snijmais,
want mais pakt de stikstof alleen tot de groei.
De beste tijd om stikstof te strooien is in het voorjaar.
Mest
Het is belangrijk dat mest gelijk ondergewerkt wordt, want dan is mest niet meer zichtbaar
aan het grondoppervlak.
Rijenbemester