JURISPRUDENTIE IPR
COLLEGE 1 | INTRODUCTIE EN VERWIJZINGSREGEL
Geen jurisprudentie.
COLLEGE 2 | RECHTSKEUZE EN OBJECTIEVE AANKNOPING AAN DE HAND
VAN ROME 1
HR 13 mei 1966, ECLI:NL:HR:1966:AB4654, NJ 1967/3 (Alnati)
Rechtsvraag: Kan een regel van dwingend recht opzij worden gezet bij de rechtskeuze achteraf?
Het Hof stelt dat een rechtskeuze voor een ander rechtsstelsel dan het Nederlandse alleen maar tot
gevolg kon hebben dat het regelende Nederlandse recht opzij werd gezet. De Hoge Raad zei toen dat
ook dwingende regels van het objectief toepasselijke recht opzij worden gezet. Dit wordt verder ook
bepaald in art. 3 lid 3 Rome 1.
Rb Almelo 3 mei 2000, NIPR 2000, 193 (INA SA)
Rechtsvraag: Kan een rechtskeuze in de zin van art. 3 Rome 1 ook stilzwijgend worden aangenomen?
Een rechtskeuze als bedoeld in art. 3 Rome I kan stilzwijgend worden aangenomen, doch slechts indien
de keuze voldoende duidelijk blijkt uit de bepalingen van de overeenkomst of de omstandigheden van
het geval. Ook kan de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over de
vraag welk recht naar hun mening van toepassing is en/of een uitdrukkelijke rechtskeuze te maken.
HvJ EG 6 oktober 2009, C-133/08, ECLI:EU:C:2009:617, NIPR 2009/275 (ICF/Balkenende)
(let op: in dit arrest heeft het Hof van Justitie zich gebogen over de voorloper van art. 4 Rome I, te weten art.
4 van het EVO, het EEG-Overeenkomstenverdrag)
Rechtsvraag: Mag een rechter, bij wijze van uitzondering, een bepaald onderdeel van de overeenkomst,
dat veel nauwer is verbonden met een ander land dan de rest van de overeenkomst, aan het recht van
dat andere land onderwerpen?
Het Hof heeft hier een streng criterium geformuleerd: voor de objectieve aanknopingswaarde kan het
alleen voor autonome onderdelen van een overeenkomst. Objectieve/reële aanknopingswaarde speelt
echter alleen maar wanneer geen enkele rechtskeuze is gemaakt.
Het Hof stelt ten slotte dat een rechter een bepaald onderdeel van de overeenkomst aan het recht
van een ander land mag onderwerpen, maar slechts in een beperkt aantal gevallen namelijk wanneer
het een autonoom onderdeel van de overeenkomst betreft. Wat dit is, is door het Hof niet verder
uitgewerkt.
COLLEGE 3 | RECHTSKEUZE (VERVOLG) & CONSUMENTEN- EN
ARBEIDSOVEREENKOMSTEN
HR 25 september 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0689, NIPR 1993/105 (Balenpers)
Rechtsvraag: Welk recht is van toepassing op de casus? Wat houdt de exceptieclausule in?
Er was een Nederlandse fabrikant van balenpersen (P) en deze had een Franse agent die de balenpersen
in de Franse markt bracht. Deze Franse agent was in overeenstemming gekomen met een Franse koper,
maar uiteindelijk is de overeenkomst tot stand gekomen met de Nederlandse P en koper. Het was
bemiddeld door de Franse agent. Er was geen rechtskeuze gemaakt, dus welk recht is hier van
toepassing? P stelde Nederlandse recht. Je zou kunnen stellen dat door de Franse bemiddeling er Frans
recht van toepassing is. HR stelt dat de exceptieclausule alleen met hoge uitzondering wordt toegepast.
Alleen als de woonplaats van de kenmerkende prestant geen reële aanknopingswaarde heeft.
, HvJ EU 12 september 2013, C-64/1, NIPR 2013/347 (Schlecker)
Rechtsvraag: Met welk recht moet de rechter rekening houden bij een werknemer die langdurig en
zonder onderbreking in hetzelfde land werk verricht?
Zelfs indien een werknemer de arbeid ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst gewoonlijk, langdurig
en zonder onderbreking in hetzelfde land verricht, kan de rechter het recht van het land waar de arbeid
gewoonlijk wordt verricht, buiten toepassing kan laten.
Wanneer uit het geheel der omstandigheden blijkt dat die overeenkomst nauwer is verbonden met
een ander land. Een aantal belangrijke factoren zijn:
- Het land waar de werknemer belastingen en heffingen op inkomsten uit arbeid betaalt en het
land waar hij is aangesloten bij de sociale zekerheid en de verschillende pensioen-
ziektekostenverzekerings- en invaliditeitsregelingen, en;
- De nationale rechter dient rekening te houden met alle omstandigheden van de zaak, met name
de criteria betreffende de vaststelling van het salaris en de andere arbeidsvoorwaarden.
HvJ EU 7 december 2010, C-585/08 en C-144/09, NIPR 2011/78 (Pammer en Hotel Alpenhof)
(dit arrest heeft weliswaar betrekking op (de corresponderende bepaling) artikel 15 lid 1 sub c EEX (dit is
inmiddels art. 17 lid 1 sub c Brussel Ibis geworden), maar de rechtsregel is eveneens van belang voor de
toepassing van art. 6 lid 1 sub b Rome I)
Rechtsvraag: Valt het sluiten van een overeenkomst via het internet onder de activiteiten, die de
verkoper heeft gericht op het woonland van de consument?
De enkele toegang van een internetsite niet voldoende is. Het moet blijken dat de ondernemer al voor
de sluiting van de overeenkomst van plan was om handel te drijven met consumenten uit (onder meer)
de lidstaat van de consument. Hiervoor gelden een aantal factoren:
1. Internationale karakter activiteit
2. Routebeschrijvingen vanuit andere lidstaten
3. Gebruik van andere taal of valuta
4. Mogelijkheid om in een andere taal de boeking te verrichten/bevestigen
5. Vermelding telefoonnummer internationaal kengetal
6. Gebruik van een buitenlandse topleveldomeinnaam
HvJ EU 28 juli 2015, C-191/15, ECLI:EU:C:2016:612, NIPR 2016/277 (Verein für
Konsumenteninformation/Amazon EU)
Rechtsvraag: Wanneer heeft de consument bescherming op grond van art. 6 Rome 1?
Het Hof stelt dat een rechtskeuzeclausule ongeldig is wanneer de verkoper de consument niet wijst
op de bescherming die artikel 6 aan de consument biedt. Een opsomming van specifieke wettelijke
bepalingen is niet noodzakelijk. Daarnaast is een algemene verwijzing naar het recht van het land van
de gewone verblijfplaats voldoende.
HvJ EU 15 juni 2017, C-249/16, ECLI:EU:C:2017:472, NIPR 2017/313 (Kareda/Benkö)
(dit arrest heeft weliswaar betrekking op art. 7 sub 1 onder b Brussel Ibis, maar de uitleg hiervan is naar alle
waarschijnlijkheid ook relevant voor art. 4 sub 1 onder b Rome I)
Rechtsvraag: Is een geldleningovereenkomst onderworpen aan art. 4 Rome 1?
In dit arrest is bepaald dat een geldleningovereenkomst niet lijkt op een overeenkomst uit opdracht.
Dit betekent dat art. 4 lid 1 Rome 1 hier dus niet op gaat. Hier is art. 4 lid 2 Rome 1 van toepassing,
dus er moet gekeken worden naar de algemene regel van kenmerkende prestatie. Als je een geldlening
om niet hebt, dan is nog steeds de uitlener van de prestatie degene die de kenmerkende prestatie
levert, maar dit is juist wel het betalen van een geldsom.
COLLEGE 4 | VOORRANGSREGELS EN ROME 1
HR 13 mei 1966, ECLI:NL:HR:1966:AB4654, NJ 1967/3 (Alnati)
Zie college 2.
HR 16 maart 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1057, NIPR 1990/392 (Bredius)