Jurisprudentie Verdiepend Contracten- en Aansprakelijkheidsrecht
Week 1
Rb. Den Haag 26 mei 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:5337
De rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat Royal Dutch Shell de CO2/ uitstoot eind 2030
terug moet brengen tot netto 45% ten opzichte van het niveau van 2019.
De rechtsvraag die in deze zaak centraal staat, is de vraag of Shell zich voldoende inspant
voor CO2-reductie. De rechtbank oordeelt dat Royal Dutch Shell (hierna: Shell) verplicht is
om via het concernbeleid van de Shell-groep te zorgen voor een CO2-reductie van de Shell-
groep, haar toeleveranciers en afnemers. Dat vloeit voort uit de op Shell rustende
ongeschreven zorgvuldigheidsnorm, die geldt op grond van de feiten, breed gedragen
inzichten en internationaal aanvaarde standaarden. Van belang is dat Shell het beleid van de
Shell-groep hieromtrent heeft aangescherpt en bezig is om dat uit te werken. Omdat het
beleid echter niet concreet is, vele voorbehouden kent en uitgaat van het volgen van de
maatschappelijke ontwikkelingen in plaats van een eigen verantwoordelijkheid om te zorgen
voor CO2-reductie, oordeelt de rechtbank dat sprake is van een dreigende schending van de
reductieverplichting.
Week 2
Zaak 26/62 Van Gend en Loos [1963] Jur. 3.
De EU vormt een nieuwe rechtsorde binnen het internationale recht, ten behoeve waarvan
de staten, zij het op een beperkt terrein, hun soevereiniteit beperkt hebben. Hierbinnen zijn
niet slechts de lidstaten zelf, maar ook hun onderdanen gerechtigd.
Europees recht kan rechten scheppen die individuen onafhankelijk van hun nationale recht
kunnen inroepen voor de nationale rechter. Om deze directe werking te hebben moeten
bepalingen aan een aantal voorwaarden voldoen: 1) de bepaling is duidelijk en
onvoorwaardelijk 2) de bepaling schept een negatieve verplichting voor de lidstaat 3) de
bepaling bevat geen voorbehouden 4) de aard van de bepaling leent zich voor directe
werking.
Zaak 36/74 Walrave en Koch [1974] Jur. 1405.
Het Unierecht inroepen tussen twee particulieren (horizontale werking) ligt minder voor de
hand, maar is wel degelijk mogelijk. In dit arrest ging het over art. 56 VWEU (vrij verkeer van
werknemers en diensten) en de vraag of dit artikel kon worden ingeroepen tussen twee
particulieren. Het feit dat het Verdrag in eerste instantie is gericht tot de lidstaat kon niet als
argument worden gebruikt omdat dat het nuttig effect van het Unierecht in gevaar zou
brengen.
Zaak 157/86 Murphy [1988] Jur. 673.
Bepaling van EU recht open norm van nationaal (privaat)recht (bijvoorbeeld openbare
orde, goede trouw, redelijkheid en billijkheid, maatschappelijke zorgvuldigheid).
De rechtsverhouding tussen particulier A en B wordt geïnformeerd door de input van EU
recht in de open norm. Dit unierecht conform denken speelt ook bij secundair Unierecht
(richtlijnen). Maar ook bij primair Unierecht Murphy.
, Murphy e.a. moeten telefoons uit elkaar halen, reinigen en in elkaar zetten. De vrouwen
klaagden dat er een medewerker is binnen de onderneming die minder gecompliceerd werk
deed, maar wel meer verdiende. Dit vonden ze oneerlijk. Dat recht op gelijke beloning van
arbeid was er wel, maar was nog geen horizontaal direct effect toegekend. Niettemin kon die
regel wel zijn invloed hebben op die rechtsrelatie tussen Murphy e.a. en de
telecomproducent opennorm in het nationale arbeidsrecht ‘equal pay’ (art. 157 VWEU).
Zaak 47/90 Delhaize tegen Promalvin e.a. [1992] Jur. I-3669.
Het gaat over de supermarktketen die destijds nog Belgisch was. Zij kopen spullen bij
tussenhandelaren. Promalvin verkoopt wijn (tussenhandelaar) aan Delhaize.
Promalvin schort nakoming op vanwege overmachtsverweer vanwege de uitvoerquotum.
Delhaize vraagt de rechter om de verenigbaarheid van de uitvoerquotum van art. 35 VWEU.
Hier wordt de rechtmatigheid getoetst op basis van primair unierecht op basis van een
verticale verhouding. Maar het heeft wel gevolgen voor de onderlinge privaatrechtelijke
relatie. Het gevolg van het wegstrepen van uitvoerquotum is dat ze wel mogen uitvoeren en
dan geldt het overmachtsverweer van Promalvin niet meer. Hierdoor kan Delhaize nakoming
vorderen. Het is een rechtmatigheidstoetst, maar krijgt toch hetzelfde effect.
Horizontale directe werkingscasus; daar werd met een direct beroep op een
verdragsbepaling de rechtspositie bepaalt tegenover een andere particulier.
Maar bij Delhaize moet dat via de band van het nationale recht worden gespeeld vandaar
indirecte horizontale werking.
Zaak C-265/95 Commissie tegen Frankrijk [1997] Jur. I-0695 (Spaanse aardbeien)
Een verdragsluitende staat niet alleen ervoor moet zorgen dat hij zelf de rechten en
verplichtingen schend tegenover individuen, maar dat hij ook moet proberen voorkomen dat
particulieren elkaars rechten niet schenden. Dat komt ook naar voren in een zaak over
aardbeien art. 34 VWEU. Je moet er ook voor zorgen dat andere particulieren de
verdragsverplichtingen niet schenden. Dus ook hier een indirecte werking. Frankrijk krijgt hier
de verplichting om het vrij verkeer van goederen tussen particulieren te garanderen. Dus ook
op deze manier kan er weer gecontracteerd worden. Anders schendt Frankrijk EU recht en
kan er aansprakelijkheid ontstaan.
Week 3
HvJ EG, 16 december 1976, Rewe-Zentralfinanz, zaak C-33/76, Jurispr. 1976, p. 1989.
De Duitse onderneming ging appelen importeren uit Frankrijk, maar moesten er
keuringsrechten worden betaald dat deze appels ook gezond waren. Die keuringsrechten
waren in strijd met het vrij verkeer van goederen. Duitse onderneming Rewe komt op tegen
de heffing. Dit doen ze te laat; er is een andere verjaringstermijn voor dat recht dan de
gebruikelijke nationale wetgeving. Is Rewe wel gehouden hieraan? Kan het recht nog wel ten
gelde maken? Dit is per lidstaat dus verschillend!
Ja, want :
Gelijkwaardigheid: nationale regels die op ‘Europese’ gevallen van toepassing zijn mogen
niet ongunstiger zijn dan de regels die voor nationale gevallen gelden
Effectiviteit: nationale regels mogen de uitoefening van aan het Unierecht ontleende
rechten niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken
Bij Europees geval moet hetzelfde worden behandeld als nationaal geval. Nationaal moet het
niet onnodig moeilijk worden gemaakt.
HvJ EG 15 december 1995, Bosman, zaak C-415/93, Jurispr. 1995, p. I-4921, NJ 1996, 637.