IPR
Hoofdlijnen
Internationaal Privaatrecht
INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT
, Hoofdlijnen Internationaal
Privaatrecht
1. Indeling van het IPR
Binnen het internationaal privaatrecht (hierna: IPR) valt de volgende indeling te maken:
- Rechtsmacht – wie is de internationaal bevoegde rechter? (o.a. Brussel I-bis)
- Conflictenrecht – welk materieel recht is van toepassing? (o.a. Rome I, Rome II, boek 10 BW)
- Erkennning en tenuitvoeringlegging – moet een vonnis van een buitenlandse rechter door
een Nederlandse rechter worden erkend? (o.a. Brussel I-bis, HR-jurisprudentie)
Het EU-recht is zowel een positieve als een negatieve bron van het IPR:
- Positief: bevat concrete verwijzings-, bevoegdheids-, erkennings- en
tenuitvoerleggingsregels;
- Negatief: een bepaling van EU-recht (bijv. EU-vrijheden) kan een nationale bepaling van IPR
van een lidstaat (hierna: LS) onverbindend verklaren.
Het internationaliteitsvereiste wil zeggen dat het object van het IPR een internationale rechtsver-
houding is. In art. 1 lid 1 Rome I komt dit vereiste licht tot uitdrukking, in art. 3 lid 3 Rome I zwaarder.
2. Verwijzingsregels
Verwijzingsregel = een regel die een internationale rechtsverhouding doorverwijst naar een
toepasselijk nationaal rechtsstelsel. Doel: het vinden van het nauwst verbonden recht (neerslag van
deze gedachte vind je in art. 10:8 lid 1 BW).
Kenmerken van een verwijzingsregel – een verwijzingsregel is…
- Abstract – abstraheert van de rechtsgevolgen van toepassing van het nationale recht. Het
uiteindelijke materiële resultaat doet er i.b. niet toe (m.u.v. openbare orde).
- Indirect werkend – de regel speelt de rechtvraag door naar het uiteindelijk toepasselijke
recht, en formuleert niet meteen zelf het materieelrechtelijke resultaat.
- Vrijwel altijd meerzijdig – de regel geeft zowel aan wanneer het eigen recht van toepassing
is, als wanneer buitenlands recht van toepassing is (bijv. art. 10:127 lid 1 BW).
o Een eenzijdige verwijzingsregel geeft alleen aan wanneer het eigen Nederlands recht
van toepassing. Bijv. de hele specifieke verwijzingsregel (=“scope rule”) van art.
6:247 lid 4 BW, die alleen maar iets over de toepasselijkheid van Nederlands recht
zegt.
- Neutraal – in de regel ligt geen voorkeur besloten voor het eigen recht (behandeling van
Nederland en buitenlands recht “op gelijke voet”). Uitzonderingen:
1
, o Art. 10:6 BW: openbare orde: als toepassing van buitenlands recht of de tenuitvoer-
legging van een buitenlands vonnis tot gevolgen leidt die inbreuk maken op de
fundamentele normen en waarden van de Nederlandse rechtsorde;
o Art. 10:7 BW: voorrangsregels = rechtsregels die de desbetreffende staat zo
belangrijk vindt dat deze ongeacht het toepasselijke recht moeten worden
toegepast. Met een rechtskeuze kunnen voorrangsregels niet worden omzeild.
Stappenplan verwijzingsregels
Er bestaat een internationale rechtsverhouding. Uiteindelijk zal deze rechtsverhouding moeten
worden ondergebracht bij een nationaal rechtsstelsel. Daarvoor zijn de volgende stappen nodig:
1. Hoe kan de rechtverhouding worden gekwalificeerd? Kwalificeren = onderbrengen van de
rechtsverhouding in een van de verwijzingscategorieën die het IPR kent. Er is een
bijbehorende regeling die van toepassing is. Allereerst moet je dus de verwijzingscategorie
vaststellen.
a. Bijv. gaat om een overeenkomst. “Overeenkomstenrecht” is de verwijzingscategorie.
De regeling die bij overeenkomstenrecht hoort is Rome I.
2. Welke verwijzingsregel geldt voor deze categorie en welke aanknopingsfactor moet in de
desbetreffende verwijzingsregel worden gehanteerd?
a. Bijv. er is een rechtskeuze gemaakt. Partijen hebben het Duitse recht aangewezen,
dan is dat het toepasselijke recht.
b. Bijv. er is geen rechtskeuze gemaakt. Dan moet je zoeken naar een andere
aanknopingsfactor. Gaat het bijv. om een koopovereenkomst van een roerende zaak,
dan is ingevolge art. 4 lid 1 sub a Rome I de gewone verblijfsplaats (gew. Vp.) van de
verkoper het aanknopingspunt.
3. De verwijzingsregel verwijst ons via de aankopingsfactor naar het toepasselijke recht.
a. Let op: de verwijzing naar een het toepasselijke recht betreft een gekanaliseerde
verwijzing. Bijv. het gaat om een overeenkomst en er is vastgesteld dat het Belgische
recht van toepassing is. Dan moet niet het gehele Belgische recht worden toegepast,
maar enkel het Belgische overeenkomstenrecht en dus bijvoorbeeld niet het
Belgische goederenrecht (bevindt de zaak zich namelijk in Nederland, dan is het
Nederlandse goederenrecht van toepassing).
3. Kwalificatie(probleem)
De rechtsverhouding (of een onderdeel daarvan) wordt gekwalificeerd, doordat men concludeert dat
de rechtsvragen waartoe deze rechtsverhouding aanleiding geeft door een in een bepaalde
verwijzingsregel gehanteerd systeembegrip worden bestreken. Dit wordt (primaire) kwalificatie
genoemd. In abstracto, d.m.v. rechtsvragen, wordt vastgesteld welk type voorschriften door de
verwijzingsregel worden bestreken.
- Bijv. de vraag of er sprake is van een rechtsgeldige zekerheidsoverdracht kwaflicieren wij als
goederenrecht en daarom moeten wij gaan kijken naar de aanknopingsfactoren die bij de
categorie goederenrecht horen.
2
,Maar soms is het niet duidelijk tot welke verwijzingscategorie een bepaalde rechtsverhouding
behoort. Bijv. wanneer er in verschillende rechtstelsels verschillende etiketten op worden geplakt.
Dan kan het kwalifciatieprobleem rijzen. Vooral in de wetenschap is er aandacht voor dit probleem:
volgens het materiële recht van de lex fori (=het recht van de rechter zelf) behoort een kwestie tot
het in een verwijzingsregel gehanteerde systeembegrip X, terwijl in een of meer van de voor
toepassing in aanmerking komende rechtsstelsel deze rechtsvraag tot systeembegrip Y behoort.
- Bijv. productaansprakelijkheid: wordt in de meeste rechtsselsels als onrechtmatige
daadsrecht gezien, maar in het Franse recht als een contractuele aangelegenheid.
- Bijv. verjaring: in Europa geziens als kwestie van materieel recht, maar in Anglo-Amerikaanse
landen zien ze het als procesrechtelijke kwestie (die door de lex fori worden beheerst).
- Bijv. titelvereiste: wordt in Nederland gezien als een goederenrechtelijke kwestie, maar een
Duitse jurist kan het bijv. zien als onderdeel van het onvereenkomsten recht.
Oplossingen voor het kwalificatieprobleem – twee gevallen onderscheiden:
1. De verwijzingsregel maakt deel uit van een internationale of Europese regeling, bijv. Rome I
kwalificeren via de autonome methode.
- Autnome methode = aan het begrip wordt zelfstandige betekenis gegeven, die niet
noodzake-lijkerwijs samenvalt met de betekenis die in het eigen recht wordt gehanteerd of
die eraan wordt gegeven in het uiteindelijk toepasselijke recht.
2. De verwijzingsregel maakt deel uit van het nationale IPR, dus uit boek 10 BW kwalificeren via
het eigen recht (lex fori = het recht van de plaats is het toepasselijke recht) gekwalificeerd.
- Aan het begrip wordt dezelfde betekenis gegeven als in het eigen materiële recht. Let wel:
dit fungeert als uitgangspunt. De verruimde lex fori methode heeft zich ontwikkeld. Dat wil
zeggen: het begrippenapparaat van het eigen materiële recht wordt gezien als een soort
groeikern van wat het desbetreffende begrip in het IPR betekent, het kan dat dit moet
worden aangepast aan het bestaan van een internationale rechtsverhouding.
o Bijv. het retentierecht is volgens de systematiek van het BW geen goederenrechtelijk
recht, maar wordt door de Nederlandse wetgever in titel 10.10 (art. 10:29) BW toch
tot de verwijzingscategorie goederenrecht gerekend voor wat betreft het IPR.
Secundaire kwalificatie – de kwalificatievraag is hierbij: heeft een materieelrechtelijke regel van de
lex causae (=het op de rechtsverhouding toepasselijke recht) de eigenschappen van de materieel-
rechtelijke regels waarnaar de verwijzingsregel beoogt te verwijzen? In concreto, voor het voorschrift
in kwestie, wordt vastgesteld of de verwijzingsregel naar dit voorschrift verwijst.
4. Rome I: toepassingsgebied (materieel, formeel, temporeel)
Uit art. 1 Rome I volgt het materiële toepassingsgebied van Rome I Lid 1: Rome I is van toepassing
op verbintenissen uit overeenkomst in burgerlijke en handelszaken. Lid 2: nadere inkadering
materiële toepassingsgebied. Zo is Rome I is niet van toepassing op handelingsbekwaamheid (sub a),
verbintenissen uit familierechtelijke overeenkomsten (sub b) en vertegenwoordiging krachtens
volmacht (sub g). Art. 10:54 BW bepaalt voor Nederland echter dat de bepalingen uit Rome I van
overeenkomstige toepassing zijn op verbintenissen die buiten de werkingssfeer van Rome I vallen.
3
,Uit art. 2 Rome I volgt het formele toepassingsgebied van Rome I het door Rome I aangewezen
recht is van toepassing, ongeacht de vraag of het het recht van een lidstaat is. Rome I kent een
universeel formeel toepassingsgebied. Steeds wanneer een rechter van een lidstaat moet oordelen
over het recht dat van toepassing is op een overeenkomst, dan moet die rechter dat
verwijzingsregels van Rome I toepassen, zelfs als beide procespartijen niet in een lidstaat gevestigd
zijn!
Geldigheid van een forumkeuze behoort niet tot het materiële toepassingsbereik van Rome I, maar
tot het materiële toepassingsbereik van Brussel I-bis. Bij Brussel I-bis geldt een beperkt formeel
toepassingsgebied. Het formele toepassingsbereik van Brussel I-bis is beperkt tot de vraag of een
rechter van een EU-lidstaat rechtsmacht heeft en is van toepassing als het gaat om de erkenning en
tenuitvoerlegging van vonnissen van rechters van EU-lidstaten. De vraag of een forumkeuze voor een
rechter die niet in een lidstaat is gevestigd, valt dus wel onder het materiële toepassingsgebied van
Brussel I-bis, maar niet onder het formele toepassingsbereik.
Uit art. 28 Rome I volgt het temporele toepassingsgebied van Rome I Rome I is van toepassing op
contracten die op of na 17 december 2009 zijn gesloten.
5. Art. 3 Rome I: rechtskeuze
De rechtskeuze kan worden gezien als de IPR-rechtelijke pendant van de contractsvrijheid in het
overeenkomstenrecht. Let op!: onderscheid rechtskeuze (keuze voor toepasselijk recht) van
forumkeuze (keuze voor bevoegde rechter).
Ingevolge art. 3 Rome I bestaat er een volledige vrijheid van rechtskeuze. Verbondenheid van de ovk
met het gekozen recht is niet vereist. In de praktijk wordt meestal wel gekozen voor het recht van
een van beide partijen, het recht van het land waar het object van de ovk zich bevindt of voor een
markconform rechtsstelsel (bijv. Engels recht voor financieringscontracten).
Er bestaan verschillende manieren om tot een rechtskeuze te komen (art. 3 lid 1 Rome I):
1. Uitdrukkelijke rechtskeuze “rechtkeuze wordt uitdrukkelijk gedaan”: in de ovk is
uitdrukkelijk opgenomen dat de ovk wordt beheerst door het recht van een bepaald land.
2. Stilzwijgende rechtskeuze “rechtskeuze blijkt duidelijk uit de bepalingen van de ovk of de
omstandigheden van het geval”. Mogelijk relevante factoren bij vaststelling hiervan:
a. Let op: cons. nr. 12 Rome I een forumkeuze alleen implicieert niet een
rechtskeuze. Het kan wel zo zijn dat de forumkeuze, bijv. voor de Nederlandse
rechter, in samenhang met andere factoren, zoals verwijzingen naar bepalingen uit
het Nederlandse BW, leidt tot de conclusie dat partijen een impliciete rechtskeuze
voor het Nederlandse recht hebben gemaakt.
b. De taal waarin de ovk is gesloten zegt i.b. niets over de rechtskeuze. Dit is een
zwakke factor om een impliciete rechtskeuze aan te nemen. Vaak wordt een
(internationale) ovk immers in het Engels gesloten.
c. Eerdere transacties van partijen kunnen wel relevant zijn. Bijv. als partijen bij
eerdere transacties Zwitsers recht hebben gekozen, kan dit een indicatie zijn dat de
4
, nieuwe transactie krachtens stilzwijgende rechtskeuze door Zwitsers recht wordt
beheerst.
d. Een impliciete rechtskeuze kan ook ten processe worden gemaakt: de Nederlandse
rechter kan afleiden uit het feit dat partijen zich niet duidelijk hebben uitgelaten over
de toepasselijkheid van een bepaald recht of dat partijen zich in stellingen en
verweren uitsluitend op BW-bepalingen hebben gebaseerd dat er stilzwijgend is
gekozen voor het Nederlandse recht. De rechter kan deze rechtskeuze natuurlijk
“misbruiken”, omdat toepassing van het Nederlandse recht makkelijker is dan
toepassing van buitenlands recht, dat de Nederlandse rechter vreemd is.
3. Partiële rechtskeuze twee varianten van de partiële rechtskeuze zijn denkbaar:
a. Enkelvoudig partiële rechtskeuze rechtskeuze voor een onderdeel van het
contract, bijv. alleen de totstandkoming (komt in de praktijk eigenlijk nooit voor).
b. Meervoudig partiële rechtskeuze rechtskeuze voor een bepaald rechtsstelsel,
behalve ten aanzien van een bepaalde clausule in de ovk (komt regelmatig voor).
Zie HvJEG Balkenende over objectieve dépaçage: heeft hoog uitzonderingskarakter.
4. Rechtskeuze achteraf art. 3 lid 2 Rome I: kan door (a) verandering van een reeds eerder
gedane rechtskeuze of (b) door het alsnog maken van een rechtskeuze terwijl dit
aanvankelijk niet was gedaan (komt het meest voor). Bijv. rechtskeuze ten processe: is naast
een stilzwijgende rechtskeuze ook een rechtskeuze achteraf. Grenzen aan rechtskeuze
achteraf:
a. Kan formele geldigheid van de ovk niet aantasten: was de ovk formeel geldig
volgens het oorspronkelijk toepasselijke recht, maar voldoet het niet meer aan de
vormvereisten van het nieuw gekozen recht, dan blijft die ovk toch geldig.
b. Kan geen afbreuk doen aan een rechten van een derde. Betekenis niet geheel
duidelijk, maar in ieder geval relevant is dat het geen afbreuk kan doen aan het recht
dat aan een derde toekomt o.g.v. een derdenbeding.
Een rechtskeuze heeft tot gevolg dat niet alleen het regelend recht, maar ook het dwingend recht
van het objectief toepasselijke recht opzij wordt gezet – dit volgt uit HR Alnati. Een rechtskeuze voor
een bepaald recht vervangt het objectief toepasselijke recht in zijn geheel.
Art. 3 lid 3 & 4 (en art. 6, 8 en 21) Rome I: beperkingen op vrijheid van rechtskeuze
Beperkingen in art. 3 Rome I
Beperking 1: art. 3 lid 3 Rome I: interne gevallen
Als een ovk objectief gezien geheel verbonden is met een bepaald land, heeft de rechtskeuze voor
het recht van een ander land alleen maar tot gevolg dat het regelend recht van het objectief
toepasselijke recht opzij wordt gezet, maar niet het dwingend recht.
Volgens Strikwerda kan een ovk op twee manieren niet internationaal zijn en daarom onder art. 3 lid
3 Rome I vallen:
- Traditionele geografische manier – kijk naar de woonplaats van partijen of de ligging van het
object van het contract. Als daar een internationaal element in zit, is de ovk internationaal.
- Functionele manier – hieronder vallen o.a. internationale marktcontracten (die wereldwijd
worden gehanteerd en betrekking hebben op de internationale markt), contracten van
5