Fysio Zuyd Blok 2
Leerjaar 2020-2021
Klas FO105
Nik R., Keanu M., Eva J., Jaimy v.B., Milou U., Maxime H., Mirthe S., Ruby V., Sven M., Thorben S.,
Youri B., Chloe S., Luc T.,
,Inhoudsopgave
Taak 1.................................................................................................................................7
1. De student beschrijft de ossale structuren, de ligamenten, de menisci en de
tendinomyogene structuren die zich rond de knie bevinden...............................................7
De verplaatsingen van de menisci bij flexie en extensie...............................................................12
2. De student beschrijft de angulaire bewegingen en bewegingsuitslagen van het
kniegewricht (osteokinematica) in de drie vlakken (en assen) van beweging en
beredeneert door welke structuren de bewegingen geremd worden................................13
3. De student legt de begrippen passieve en actieve stabiliteit uit.....................................14
4. De student legt per anatomische structuur van leerdoel 1 uit welke rol die structuur
heeft binnen de passieve en/ of actieve stabiliteit van de knie..........................................15
5. De student legt de neurologische aansturing van een spier uit (myotatische reflex, alfa-
gamma-koppeling, proprioceptoren).................................................................................15
6. De student legt uit wat een spinale reflex is en verklaart het neurologische
werkingsmechanisme........................................................................................................18
7. De student legt de pathologie uit van een voorste kruisbandletsel................................18
8. De student stelt hypothesen op die passen bij een patiënt met een voorste
kruisbandletsel, conservatief beleid..................................................................................21
9. De student benoemt per hypothese van leerdoel 8 hoe de fysiotherapeut deze
hypothese onderzoekt......................................................................................................21
10. De student stelt een fysiotherapeutische diagnose op bij een patiënt met een partiële
voorste kruisbandruptuur volgens ICF...............................................................................22
11. De student past het klinisch redeneerproces van hypothesevorming en
hypothesetoetsing toe bij Susanne....................................................................................22
Taak 2...............................................................................................................................24
1. De student benoemt de indicaties voor een voorste kruisbandreconstructie,
voorspellende parameters voor de noodzaak van deze operatie, alsmede de voorwaarden
voor deze operatie............................................................................................................24
2. De student beschrijft de twee meest voorkomende operatietechnieken voor een voorste
kruisbandreconstructie, geeft aan hoe lang na het trauma deze operaties mogelijk zijn en
beschrijft voor- en nadelen van beide technieken voor de revalidatie postoperatief.
(patella en hamstringpezen)..............................................................................................25
3. De student legt het normale weefselherstel na een voorste kruisbandreconstructie uit
en maakt hierin de koppeling naar het moment dat de knie onderzocht kan worden door
een fysiotherapeut............................................................................................................26
4. De student legt het doel uit van het diagnostisch proces binnen het FMH bij een patiënt
met een voorste kruisbandreconstructie en legt hierbij de relatie met de tussenevaluatie
2
Fysio zuyd leerjaar 1: 2020-2021 blok: 2
,voorafgaand aan elke behandeling....................................................................................29
5. De student legt uit wat de neutrale-nul-methode inhoudt en wat het doel is van deze
methode...........................................................................................................................30
1. De student legt uit wat de KOOS-PS vragenlijst en wat het doel is van deze lijst.........................30
6. De student legt uit en onderbouwt de stappen tijdens het diagnostisch proces bij een
patiënt met een voorste kruisbandreconstructie en benoemt hierbij de
onderzoekstechnieken en meetinstrumenten (goniometer, neutrale-nul-methode, KOOS)
die daarin van toepassing zijn...........................................................................................31
7. De student legt uit hoe de betrouwbaarheid van een onderzoekstechniek onderzocht en
beoordeeld wordt en legt uit wat het verband is met casus Roel.......................................33
8. De student beschrijft de anatomie van het art. patellofemoralis en beschrijft globaal de
beweging van de patella binnen dit gewricht tijdens flexie- en extensie van de knie. (alleen
flexie- en extensie richting)...............................................................................................35
Taak 3...............................................................................................................................36
1. De student beschrijft de opbouw van gezond botweefsel..............................................37
2. De student legt uit wat een gecompliceerde femurschachtfractuur is............................40
Classificatie van gecompliceerde fracturen volgens Gustillo & Anderson....................................41
3. De student benoemt de twee mogelijkheden van fixatie/ osteosynthese (intern en
extern) van een gecompliceerde femurschachtfractuur en benoemt de functie van fixatie
bij deze fractuur................................................................................................................41
4. De student benoemt de gevolgen van een gecompliceerde femurschachtfractuur en de
fixatie daarvan voor de patiënt, en wel op alle ICF niveaus, inclusief factoren...................42
5. De student beschrijft de twee manieren van botgenezing na een fractuur en beschrijft de
fasen van weefselherstel hierbij........................................................................................43
6. De student benoemt de plaats van de Medisch Specialistische Revalidatie in de zorg, de
verschillende disciplines die binnen deze revalidatie samenwerken en wat zij voor de
patiënt kunnen betekenen................................................................................................48
7. De student past het diagnostisch proces volgens het FMH toe bij de casus en
beargumenteert de gemaakte keuzes (hypotheses, testen)...............................................49
8. De student legt verbanden tussen de stoornissen in functie ten gevolge van een
complexe femurfractuur en het afgenomen activiteiten- en participatieniveau van de
patiënt..............................................................................................................................49
9. De student beredeneert, wat de patiënte uit de taak lichamelijk weer moet kunnen
uitvoeren om thuis te kunnen functioneren en om haar werk te kunnen hervatten..........50
10. De student formuleert op basis van leerdoel 6 en 7 een fysiotherapeutische diagnose
volgens de richtlijn fysiotherapeutische verslaglegging voor de patiënte in de taak.+........50
Taak 4A.............................................................................................................................52
3
Fysio zuyd leerjaar 1: 2020-2021 blok: 2
, 1. De student legt uit hoe de verwerking van sensorische informatie en hoe de planning
van motoriek in de cortex verloopt...................................................................................52
2. De student beschrijft de pathologie, het beloop van herstel en het klinisch beeld van een
CVA (symptomen).............................................................................................................53
3. De student benoemt de oorzaken en risicofactoren van een CVA en legt daarbij het
verschil tussen infarct en bloeding uit...............................................................................59
4. De student beschrijft de sensomotorische gevolgen van een CVA en legt uit
wat elk gevolg concreet betekent......................................................................................61
5. De student legt de begrippen vitale en gnostische sensibiliteit uit.................................63
6. De student legt de verschillen uit in het klinisch beeld bij uitval van vitale en/ of
gnostische sensibiliteit na een CVA...................................................................................64
7. De student beschrijft per extremiteit de voor een CVA typische synergieën. -->
bewegingsstereotype........................................................................................................65
8. De student benoemt de basisbewegingsrichtingen van de gewrichten van het been
(heup, knie en enkel, tenen), de arm (schouder, elleboog, pols en vingers) en de
wervelkolom.....................................................................................................................66
9. De student benoemt wat het begrip arthrogene mobiliteit inhoudt en benoemt de
belangrijkste redenen voor afname van arthrogene mobiliteit..........................................66
1. De student benoemt de anatomie van de hoofdregio’s van het centrale zenuwstelsel...............66
10. De student legt de belangrijkste functie(s) van de hoofdregio’s van het centraal
zenuwstelsel uit................................................................................................................68
11. De student verklaart wat er mis gaat met de regulatie van tonus na een CVA (normale
aansturing besproken in taak 1) en legt hierbij de begrippen reduced output parese en
subtraction parese uit.......................................................................................................70
12. De student verklaart de samenhang tussen de sensomotorische gevolgen van een CVA
en het onderzoek van functies en anatomische eigenschappen (mobiliteit, kracht,
sensibiliteit, tonus, automatische reacties)........................................................................70
Taak 4B.............................................................................................................................71
1. De student benoemt de voordelen van het gebruik van meetinstrumenten..................71
2. De student benoemt stap 1-4 van het stappenplan voor het toepassen van
meetinstrumenten in de praktijk.......................................................................................71
3. De student benoemt de kenmerken van een gestandaardiseerd meetinstrument.........72
4. De student benoemt de doelstelling, de wijze van score en de interpretatie van de
basismeetinstrumenten die gebruikt wordt volgens de KNGF-richtlijn ‘Beroerte’ (2014).. .75
5. De student benoemt de doelstelling, de wijze van score en de interpretatie van de
volgende aanbevolen meetinstrumenten met betrekking tot CVA: TUG, 6MWT, MAS,
EmNSA, en NNM. TUG:......................................................................................................78
4
Fysio zuyd leerjaar 1: 2020-2021 blok: 2