Blok 1.6 diabetes, obesitas en lifestyle
CASUS 1: de suikerdood?
Leerdoelen
1. Hoe worden voedingsstoffen opgenomen (darm à ATP)
a. koolhydraten (hele proces kennen)
- glucosebalans (zowel insuline als glucagon betrekken)
- wanneer je gegeten hebt en wanneer je vast
b. vetten (herhaling)
c. eiwitten (herhaling)
2. Wat is de energiebalans en hoe werkt het? (BMR en fysieke activiteit)
- Benoem alle bijbehorende categorieën
3. Definitie en epidemiologie van diabetes mellitus en obesitas
- Nederland en wereldwijd
4. Diagnostiek van diabetes type 2
Spier: Insuline stimuleert eiwitsynthese
Zorgt voor opname glucose
Lever: glycogeenopslag
Glycogenolyse verminderen
Vetweefsel: glucose in vetweefsel opgeslagen in vorm van vet
De lever geeft glucose als enige aan het bloed
,Obesitas
Obesitas is gedefinieerd als een toename van vetweefsel die zo groot is dat deze de
gezondheid negatief beïnvloedt. Een belangrijke marker voor lichaamsvet is de body mass
index (BMI) die je als volgt berekent: BMI = Gewicht (kg) / Lengte2 (m2). In de kliniek
betekent een BMI tussen de 25-29,9 kg/m2 overgewicht. Een BMI groter dan 30 kg/m2
wordt obees genoemd en een BMI > 35 noemt men morbide obesitas. Een normale BMI
voor Caucasiers ligt tussen de 18,5 en 25 kg/m2. BMI is geen directe schatting van de
hoeveelheid vet, het kan bijv zo zijn dat mensen een hoge BMI hebben vanwege een grote
spiermassa. Een betere manier om obesitas te meten is door het percentage lichaamsvet te
meten. Obesitas wordt meestal gedefinieerd als een vetpercentage van 25% of meer bij
mannen en 35% of meer bij vrouwen. Hoewel het vetpercentage op verschillende
manieren gemeten kan worden, wordt BMI toch vaker gebruikt. Het lichaamsgewicht wordt
voor 2/3de bepaald door dwarsgestreept spierweefsel en vetweefsel.
Obesitas is een grote bedreiging van de gezondheid. Tot 1990 kwam het vooral voor in
geïndustrialiseerde landen, maar nu stijgt de incidentie het sterkst in landen die een snelle
economische ontwikkeling doormaken. Obesitas gaat samen met een verhoogde incidentie
van type II diabetes, dyslipidemie (verhoogd vetgehalte in bloed), cardiovasculaire ziekten en
kanker. Met name stapeling van vet in het abdomen is een risicofactor en de middelomvang
voorspelt in een aantal studies de ontwikkeling van diabetes en van eindorgaanschade beter
dan het gewicht of de BMI. Een hoog gewicht kan ook andere klachten zoals slaapapneu en
gewrichtsklachten met zich meebrengen.
De buikomvang is een aanvullend criterium om het gezondheidsrisico vast te stellen omdat
niet alleen de absolute hoeveelheid vet, maar ook de centrale, intra-abdominale en viscerale
vetverdeling belangrijk zijn. Bij volwassenen en kinderen correleert de BMI niet altijd goed
met het vetpercentage. De BMI correleert slecht met de verdeling van het lichaamsvet.
Epidemiologie, prevalentie, incidentie, etniciteit, man-vrouwverhouding
Wereldwijd had in 2016 39% van de volwassenen overgewicht waarvan 13% obees. Vanaf
1980 is er een wereldwijde toename van 30 à 40% in overgewicht en obesitas geweest.
De prevalentie van obesitas neemt toe met de leeftijd en piekt op 55-65 jaar. In
ontwikkelde landen is 2/3de van de bevolking te zwaar of obees op die leeftijd. 25-30% van
deze leeftijdscategorie heeft obesitas.
Er is ook een verschil tussen mannen en vrouwen te zien. Mannen hebben vaker
overgewicht dan vrouwen, maar vrouwen zijn vaker obees dan mannen. In Nederland
heeft 49% van de bevolking overgewicht (incl. obesitas) en is 14% van de bevolking
obees. De prevalentie van obesitas is het hoogst in Zuid-Limburg, namelijk 16,4%.
Wereldwijd zijn 41 miljoen kinderen onder de 5 jaar te zwaar of obees. Meer dan 340 miljoen
kinderen tussen de 5-19 jaar zijn te zwaar of hebben obesitas. In 1975 had nog 4% van de
kinderen obesitas of overgewicht, in 2016 was dit al 18%. Het komt evenveel voor bij
jongens als bij meisjes. Voor kinderen worden leeftijd- en geslacht specifieke BMI
afkapwaarde gebruikt.
Obese patiënten bezoeken de huisarts zelden voor obesitas zelf, maar ze bezoeken de
huisarts wel vaker voor klachten die niet of minder aan obesitas gerelateerd zijn. Obesitas
komt vaker voor bij mensen van Turkse, Antilliaanse, Marokkaanse en Surinaamse
herkomst. Ook ziet men in lagere sociaaleconomische klassen vaker obesitas.
Etiologie
Het ontstaan van obesitas berust op een complex mechanisme in de vetcel dat van invloed
is op de hormonale processen in het lichaam. Gewichtstoename ontstaat door een
langdurige onevenwichtigheid in de energiebalans. Enerzijds bevorderen een zittende
,levensstijl en hoogenergetische voeding gewichtstoename en obesitas, anderzijds verkleinen
regelmatige lichaamsactiviteit en laag energetische voeding het risico op overgewicht en
obesitas.
Omgevingsfactoren, individuele en genetische factoren spelen een rol bij het ontstaan van
obesitas. De omgevingsfactoren en individuele gedragsfactoren worden als belangrijkste
oorzaken beschouwd voor de verstoorde energiebalans en daarmee voor de toename in het
voorkomen van obesitas. Obesitas komt vaak familiair voor. Obesitas bij ouders is een sterke
risicofactor voor obesitas bij hun kinderen. Hierbij spelen de gewoonten en de omgeving die
familieleden met elkaar delen een grote rol, maar ook erfelijke aanleg is van belang. Erfelijke
factoren zijn vooral van invloed op de individuele variatie in de aanleg voor obesitas. Ook
culturele verschillen spelen een rol; in sommige culturen wordt een mager, slank postuur
geassocieerd met ongezond zijn.
Risicogroepen voor gewichtstoename zijn: mensen die stoppen met roken en vrouwen die
postpartum heen borstvoeding geven. Risicogroepen op de kinderleeftijd zijn kinderen met
een snelle groei op de zuigelingenleeftijd, kinderen met een sterke stijging van de BMI voor
het 6e jaar en kinderen met een of twee ouders met obesitas. Een kind met obesitas heeft
een verhoogd risico op obesitas op volwassen leeftijd. Dit risico neemt toe met de leeftijd. Dit
geldt des te meer voor kinderen met ouders die beiden obesitas hebben.
Van een aantal ziektebeelden (hypothyreoïdie, syndroom van Down, syndroom van Cushing)
is bekend dat zij gepaard gaan met gewichtstoename. Het komt slechts zelden voor dat een
onderliggende aandoening de enige oorzaak is van obesitas, omdat de gewichtstoename
door een onderliggende aandoening beperkt is. Geneesmiddelen (antidiabetica,
antidepressiva, corticosteroïden) kunnen gewichtstoename veroorzaken, maar ook
geneesmiddelengebruik is zelfden de enige oorzaak van obesitas. De bijdrage van
geneesmiddelen tot het ontwikkelen van obesitas is beperk. De eetstoornis binge eating
disorder (eetbui stoornis) kan van belang zijn voor het ontwikkelen en in stand houden van
obesitas. Bij deze eetstoornis is er sprake van herhaalde episodes van eetbuien, die een
onaangename spanning opleveren. De eetbui wordt meestal niet gevolgd door compensatoir
gedrag (bijv braken of laxeren) zoals bij boulimia. Bij de eetstoornis boulimia nervosa is het
gewicht vaak normaal, omdat dit compensatoir gedrag wel optreedt. Psychologische
factoren, zoals emotioneel eten, kunnen een rol spelen bij het ontstaan van obesitas.
Seksueel misbruik of andere vormen van geweld en affectieve verwaarlozing bij kinderen zijn
geassocieerd met het voorkomen van obesitas op volwassen leeftijd.
Diagnostiek
De huisarts meet de lengte, het gewicht en buikomvang en bepaalt de BMI. De buikomvang
is ernstig verhoogd wanneer deze bij een man groter is dan 102 cm en bij een vrouw groter
dan 88 cm. < 80 cm voor vrouwen en < 94 cm voor mannen is normaal.
BMI boven 23 overgewicht 28 obees (Aziatisch)
Diabetes mellitus
De diagnose diabetes wordt gesteld bij een verhoogde bloedglucosewaarde. Wanneer er
meerdere keren een waarde van > 11,0 mmol/L of een nuchtere waarde van > 6,9 mmol/L in
veneus plasma wordt gevonden, wordt de diagnose al gesteld. De symptomen die hierbij
komen kijken zijn: veel plassen (polyurie), veel drinken (polydipsie) en veel eetlust
(polyfagie). De prevalentie stijgt over de hele wereld en hangt waarschijnlijk erg nauw
samen met het groeiend aantal mensen met overgewicht, immobiliteit en de verandering in
voeding. In Nederland zijn er in 2014 66,1 per 1000 mannen en 61,7 per 1000 vrouwen.
Hiervan heeft ongeveer 90% diabetes mellitus type II. De incidentie in 2014 was 61.700
mensen. Dit waren er 3,5 per 1000 mannen en 2,8 per 1000 vrouwen. Het aantal nieuwe
gevallen neemt toe met de leeftijd tot ongeveer 75 jaar. Na deze leeftijd neemt de incidentie
, weer iets af. Wereldwijd hebben ongeveer 415 miljoen mensen diabetes. De
glucosetolerantie test wordt gebruikt om de diagnose diabetes mellitus type II of
zwangerschapsdiabetes te stellen. Hiervoor moet de patiënt 12 uur vasten om vervolgens de
bloedglucosewaarde te meten. Vervolgens moet de patiënt een oplossing met suikerwater
drinken. Daarna wordt weer de glucosewaarde in het bloed bepaald na nul en na twee uur.
Diabetes mellitus type 1
Bij deze vorm van diabetes is er te weinig insuline geproduceerd door de bèta-cellen (in de
eilandjes van Langerhans) van de pancreas. De patiënten zijn dus afhankelijk van insuline,
want zonder insuline zouden er metabolische complicaties optreden. Het is een auto-
immuunziekte dat voornamelijk veroorzaakt wordt door T-lymfocyten. De reactie hierachter is
niet geheel duidelijk.
Diabetes mellitus type 2
Bij type 2 falen de perifere organen om normaal te reageren op insuline. Dit wordt ook wel
insulineresistentie genoemd. Gevolgen hiervan zijn: verminderde opname van glucose in
de spieren, verminderde glycolyse en vetzuuroxidatie in de lever en verminderde
onderdrukking van de gluconeogenese. Insulineresistentie wordt veroorzaakt door een
toegenomen ontsteking in oa vetweefsel. De verminderde werking van insuline wordt
gecompenseerd door toegenomen insulinesecretie van de pancreas. Doordat de bètacel
functie in de loop van de jaren afneemt en dus niet in staat is genoeg insuline te produceren,
is ook bij de meeste patiënten met diabetes mellitus type 2 uiteindelijk het toedienen van
insuline nodig. De kans op diabetes type 2 wordt ook bepaald door overgewicht, type
vetverdeling, hoeveelheid lichamelijke activiteit en genetische mutaties. Zo hebben vrouwen
met een buikomvang > 88 cm en mannen > 102 cm vier keer meer kans op het krijgen van
diabetes dan de controlegroep.
Verschillen van prevalentie
Man vs. Vrouw in Nederland
In 2011 waren van de 834.100 gediagnostiseerde diabeten 415.900 mannen en 418.200
vrouwen. Op de afbeelding is te zien dat diabetes meer voorkomt bij mannen in de
leeftijdsgroep van 40-75 jaar, terwijl boven de 75 jaar de vrouwen de overhand hebben. In de
leeftijdsgroep 75-85 jaar is de prevalentie het hoogst.
Opleidingsniveau
Verder zitten er verschillen in het aantal diabeten met betrekking tot hun opleiding. Zo
hebben mensen met een lage opleiding 11,4% diabetes boven de 25 jaar, terwijl bij de
hoogopgeleide dat 3,1% is.
Bevolkingsgroepen
Tussen bepaalde bevolkingsgroepen zitten ook verschillen in het krijgen van diabetes. Zo
krijgen mensen van Hindoestaans-Surinaamse afkomst het vaakst diabetes. 37% van deze
mensen boven de 60 jaar heeft diabetes. Zo geldt ook voor de mensen van Turkse,
Marokkaanse en Surinaamse afkomst dat zijn 2-3 keer meer diabetes hebben dan
autochtone Nederlanders. Bij Marokkaanse kinderen is de kans op het krijgen van diabetes
type 1 hoger dan bij Nederlandse kinderen en kinderen van Surinaamse of Turkse afkomst
hebben juist minder kans dan de Nederlandse kinderen.
Normaalwaarden bloedglucose
Nuchter: < 6,1 mmol/L (8 uur voor onderzoek niet gegeten/gedronken)
Niet-nuchter: < 7,8 mmol/L
Nuchter
• Normaal = onder de 6,1