Hoofdstuk 12. Recht hebben en recht krijgen.
Voorbeeld casus:
Er ontstond een conflict over de vraag of de Afdeling wel bevoegd was. De Afdeling: in het algemeen horen geschillen over
financiële regelingen bij het CBB (college van Beroep voor het bedrijfsleven) thuis. De afdelingen achtte zich dus onbevoegd
voor hoger-beroepzaken in het kader van de Wid.
Het is vaak niet eenvoudig om te bepalen tot welke bestuursrechter men zich moet wenden. Rechtsbescherming betekent
de mogelijkheid voor de burger of een privaat rechtspersoon om tegen een overheidsbesluit bezwaar te maken, in eerste
instantie bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen, en als dat niet tot een wenselijke uitkomst leidt, bij de
rechter die bevoegd is. Het fundamentele recht op rechtsbescherming is op Europees niveau vastgelegd in art. 6 EVRM en
in onze grondwet in art. 17; ‘onafhankelijke en onpartijdige rechter’.
In de Benthemzaak (1985) werd uitgemaakt dat het toenmalige Nederlandse Kroonberoep (beslist door koninklijk besluit) in
bestuurszaken niet voldeed. De Kroon was namelijk onderdeel van het bestuur, en dus geen onafhankelijke en onpartijdige
rechter. Na deze uitspraak moest er dus veel veranderen, zo werden de taken van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van
State aanzienlijk uitgebreid.
Rechtsbescherming in het bestuursrecht werkt in het kort als volgt:
1) Indiening van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit genomen heeft (art. 1:5 en 7:1 Awb).
2) Beroep van de uitspraak op bezwaarschrift staat open bij de bestuursrechter (art. 8:1 Awb)
Het bestuursorgaan heeft dus eerst de kans een bezwaar van de belanghebbende te bestuderen, mogelijke fouten te
erkennen en zijn beslissing terug te draaien. En anders kan de belanghebbende nog altijd naar de bestuursrechter stappen.
De belanghebbende zal op eerste instantie een zienswijze indienen op grond van een besluit waarmee hij of zij het niet
eens is. Vervolgens zal men een antwoord krijgen daarop. Indien men het er niet mee eens is kan men in bezwaar. Pas
nadat men in bezwaar is gegaan kan men naar de rechter stappen indien nodig. Zonder bezwaar kan een belanghebbende
niet naar de rechter stappen. Men wordt dan ontvankelijk verklaard.
Het recht op toegang tot de rechter is een fundamenteel recht, dat in het bijzonder in art. 6 EVRM bescherming vindt. Op
grond hiervan heeft iedereen bij de berechting van een strafbaar feit (criminal charge) of bij een geschil over burgerlijke
rechten en plichten (civil rights and obligations) recht op toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter.
Het versnipperde stelsel van rechtsbescherming was na de Benthemzaak hard aan vereenvoudiging en reorganisatie toe. De
wetswijzigingen die hiervoor nodig waren verliepen in fases.
Eerste fase (rond 1992):
- Introductie bestuursrechtspraak door rechtbank > re-integratie Raden van Beroep en Ambtenarengerechten in
rechtbanken.
- Oprichting speciale afdeling voor bestuursrechtspraak bij rechtbanken.
- Awb uniformeert procesrecht.
Tweede fase (rond 2000):
Opheffing kantongerechten, rechtbank wordt bij bijna alle zaken rechter in eerste aanleg.
Derde fase (loopt nog):
- Integratie rechtspraak CBD (College van Beroep voor Bedrijfsleven),
- CRvB (Centrale Raad van Beroep, instantie voor administratief beroep),
- ABRvS (Afdeling: bestuursrechtspraak, beperkt door eisen gesteld aan ‘belang’ en ‘besluit’) en de gewone rechterlijke
macht (aanvullende bevoegdheid).
De competentieverdeling
De bestuursrechter functioneert in een gesloten stelsel, dat wil zeggen: hij is in beperkte en wettelijk duidelijk
omschreven zaken bevoegd, minimaal moet er sprake zijn van ‘besluit’ en een ‘belang.
Dus de bevoegdheid van de burgerlijke rechter beroep van een belanghebbende tegen een besluit art. 8:1 awb.
De civiele rechter functioneert in een open stelsel: zijn algemene bevoegdheden op basis van onrechtmatige daad vult
de competentielacunes van het bestuursrecht.
Dus de bevoegdheid van de burgerlijke rechter Eiser stelt een onrechtmatige overheidsdaad art: 6:162 BW.
,De bezwaarfase, waarin het bestuursorgaan zijn eigen besluit nog eens beoordeelt, is nu de standaard bestuurlijke
voorprocedure die moet worden gevolgd. Hoewel algemene bestuursrechtspraak op rechtbank niveau is ingevoerd, blijven
bijzondere bestuursrechters bestaan zoals de CRvB en het CBb. De ABRvS is de algemene hoger beroepsrechter
Als hoofdregel houdt het bestuursrechtelijk proces na de uitspraak van de ABRvS, CRvB of het Cbb op. In het bestuursrecht
bestaat in beginsel geen cassatie bij de Hoge Raad maar, zoals we op bijna elke hoofdregel een uitzondering kennen, is dat
ook hier het geval. Cassatie bestaat wel in het belastingrecht en in sommige socialeverzekeringsgescchillen.
Na de aanvankelijke aandacht voor bestuursrechtelijke rechtsbescherming (1985 tot 1997) begon na de eerste fase irritatie
te ontstaan bij het bestuur over toenemende juridisering: de toegenomen bezwaar- en beroepsmogelijkheden begonnen
de bestuurlijke werkzaamheden overmatig te hinderen en vertragen terwijl ze veel geld kosten.
Procedures hadden ook een te gering oplossend vermogen: vaak werd een bestuurlijke kwestie opgelost terwijl het
onderliggende probleem niet werd aangepakt, wat nieuwe procedures veroorzaakte. Daarom kwam een tegenbeweging op
gang het streven naar minder formele, pragmatische geschilbeslechting. Door te bemiddelen (mediaton) tussen
overheidsorgaan en de klagende burger kunnen veel conflicten tegen geringere kosten en in kortere tijd beter worden
opgelost. Mediaton wordt meestal gedaan door speciaal opgeleide ambtenaren. De basisvaardigheden zijn luisteren,
samenvatten en doorvragen.
* Een alternatief voor procedures is een mediaton.
Tip: Lees bij elk hoofdstuk het stukje ‘terugblik’.
Hoofdstuk 13. Luisteren naar de burger is essentieel
Klachtprocedures hebben tot doel dat de door de klager gestelde gedragingen van overheidsinstanties (en hun
ambtenaren) worden onderzocht en beoordeeld op (on)behoorlijkheid. Dat is een andere, strengere maatstaf dan
(on)rechtmatigheid, het criterium waaraan de bestuursrechter toetst. Het oordeel heeft uiteindelijk geen juridische
bindende werking. Dat is een belangrijk verschil met rechtsbescherming die geboden wordt door de rechter.
Een gebruikelijk onderscheid is dat tussen intern en extern klachtrecht. Intern klachtrecht is het recht om bij het
bestuursorgaan zelf te klagen over gedragingen van dat bestuursorgaan of daarvoor werkzaam personeel. Extern
klachtrecht ziet op het recht om te klagen over een bestuursorgaan bij een onafhankelijk instantie. De bekendste externe
klachtinstantie is de Nationale ombudsman, maar in de praktijk zijn bijvoorbeeld de gemeentelijke ombudslieden- en
commissies belangrijk.
Hoofdstuk 9 Awb regelt het interne en externe klachtrecht. De interne klachtenprocedure van titel 9.1 is een verplichte
voorfase. Dit betekent dat pas een klacht kan worden ingediend bij een ombudsman nadat bij het bestuursorgaan waarop
de klacht betrekking heeft zelf is geklaagd (art. 9:20 Awb).
Het oordeel van de Nationale ombudsman is niet bindend. Toch zijn de oordelen van een ombudsman vaak wel (erg)
effectief.
Interne klachtbehandeling
Titel 9.1 Awb bevat een regeling voor klachtbehandelingen door bestuursorganen. Er zijn 3 afdelingen in opgenomen:
Afdeling 9.1 bevat bepalingen over alle soorten klachten (waaronder mondelinge klachten).
Afdeling 9.2 bevat schriftelijke klachten en
Afdeling 9.3 een facultatieve regeling voor de klachtadviesprocedure.
Hoofdstuk 9 Awb bevat daarmee een aantal belangrijke vereisten waaraan de behandeling van klaagschriften minimaal
moet voldoen. Het gaat daarbij om minimumvereisten niets staat de bijzondere regelgever eraan in de weg om
verdergaande waarborgen te treffen. Zo is het mogelijk te bepalen dat klagers bijstand van ambtenaren krijgen voor het op
schrift stellen van klachten.
, Minimumvereisten
De belangrijkste minimumeis is dat bestuursorganen een plicht hebben om te zorgen voor een behoorlijke behandeling van
zowel mondelinge als schriftelijke klachten (art. 9:2 Awb). Alleen voor schriftelijke klachten gelden aanvullende
minimumvereisten, neergelegd in afdeling 9.1.2 Awb;
Een klacht moet schriftelijk worden bevestigd (art. 9:6 Awb)
De klacht mag niet worden behandeld door iemand die bij de gedraging waarop de klacht betrekking heeft,
betrokken is geweest (art. 9:7 Awb)
De klager moet worden gehoord (art. 9:10 Awb)
Een klacht moet op tijd worden afgehandeld (art. 9:11 Awb); en
De klager dient een gemotiveerd antwoord te ontvangen (art. 9:12 Awb)
Afdeling 9.1.1 Awb: algemene bepalingen
Het gaat in deze afdeling om de formulering van het recht een klacht in te dienen in art. 9:1 Awb. De al genoemde
algemene verplichtingen om zorg te dragen voor een behoorlijke klachtenbehandeling (Art. 9:2 Awb) en de uitsluiting van
beroep tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht (art. 9:3 Awb).
De belangrijkste bepaling van deze afdeling is art. 9:2 Awb. Dit artikel is van toepassing op mondelinge klachten, op
schriftelijke klachten die voldoen aan de bepalingen van afdeling 9.1.2 (art. 9:4 Awb) en op schriftelijke klachten die daar
niet aan voldoen.
Afdeling 9.1.2: klaagschriften
Deze afdeling bevat enkele bepalingen (art. 9:5 t/m 9:12 Awb) die nadere verplichtingen formuleren voor de behandeling
van klachten die voldoen aan de vereisten van art. 9:4 Awb, namelijk wanneer het gaat om schriftelijke klachten die:
Betrekking hebben op een gedraging jegens een klager; en
Zijn neergelegd in een klaagschrift dat is ondertekend en in ieder geval de naam en adres van de klager bevat, net
als de dagtekening en een omschrijving van de gedraging waartegen de klacht is gericht (op grond van art. 9:4,
derde lid, Awb moeten klagers wel in de gelegenheid worden gesteld eventuele verzuimen op dit punt te
herstellen)
De reden waarom de wetgever heeft gekozen voor een uniforme, met waarborgen omklede behandelingsprocedure voor
dergelijke schriftelijke klachten is dat het schriftelijk tot uitdrukking brengen van een klacht kan wijzen op een behoefte om
de zaak diepgaander te doen onderzoeken.
Afdeling 9.1.2 regelt verder de gevallen waarin het bestuursorgaan niet verplicht is een schriftelijke klachten te behandelen
(art. 9:8 Awb).
Afdeling 9.1.3: De klachtadviesprocedure
Deze afdeling bevat een facultatieve regeling betreffende de klachtadviesprocedure.
Dit is geen dwingend recht, maar biedt een aanvullende regeling die desgewenst kan worden gebruikt. Aanvullend wil hier
zeggen dat de minimumeisen van afdeling 9.1.2 onverkort van toepassing zijn, maar dat bij wettelijk voorschrift van het
bestuursorgaan kan worden bepaald dat daarenboven afdeling 9.1.3 van toepassing zal zijn.
Door gebruik te maken van de klachtadviesprocedure kunnen klachten met meer afstand worden behandeld. Ook wordt
regelmatig samengewerkt met een klachtadviescommissie die deels is samengesteld uit externe leden.
Ook al is de persoon een externe persoon of bestaat de klachtadviescommissie uit externe leden, er wordt geadviseerd aan
het bestuursorgaan: dat moet dus uiteindelijk zelf beslissen over de klacht en daarom blijft de klachtadviesprocedure een
interne procedure. Daarom blijft de klachtadviesprocedure een interne procedure.
De Nationale ombudsman
Titel 9.2 Awb voorziet in een eenvormige regeling voor de externe klachtbehandeling een landelijk dekkend stelsel van
onafhankelijke klachtinstanties. Deze bepalingen in de Awb zijn dus niet alleen van toepassing op de klachtprocedure bij de
Nationale ombudsman, maar ook op de procedure bij ombudsmannen, maar in dit hoofdstuk concentreren wij ons verder
op de Nationale ombudsman.
In de Wet Nationale ombudsman is de bevoegdheid van de Nationale ombudsman geregeld. Deze wet kent ook
vangnetbepaling, inhoudende dat voor decentrale overheden in beginsel de Nationale ombudsman de externe
klachtvoorziening is.
Volgens art. 9:18 Awb kan eenieder de ombudsman schriftelijk verzoeken een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop
een bestuursorgaan zich in een bepaalde gelegenheid heeft gedragen jegens hem of een ander.
De ombudsman kan ook op eigen initiatief een onderzoek instellen (art. 9:26) In beide gevallen gelden uitzonderingen (art.
9:22 Awb)