Ontwikkelingspsychologie
Babyfase Hoorcollege 2
Stelling van de week
Baby’s kunnen vanaf de geboorte al hun eigen taal van andere talen onderscheiden
Erfelijkheid
Elke cel heeft 46 Chromosomen (23 paar). Een chromosoom bestaat uit genen met DNA
materiaal.
Gameten: geslachtscellen van de moeder en vader die een nieuwe cel vormen tijdens de
bevruchting
Zygote: de oercel. De cel na de bevruchting
Genotype: genetisch materiaal dat aanwezig is op een chromosoom (uiterlijk niet altijd
zichtbaar)
Fenotype: het kenmerk dat je daadwerkelijk ziet. Vb: oogkleur die je gewoon ziet, maar je
hebt ook nog verborgen oogkleuren dat is het genotype. Als je bruine ogen hebt is
bijvoorbeeld je verborgen kleur blauw. En dan kan het zijn dat je de genen van de blauwe
ogen door geeft.
Multiculturele overerving: eigenschappen worden bepaald door een combinatie van
genetische en omgevingsfactoren (nature en nurture)
Teratogeen effect (nurture): omgevingsfactor die kan leider tot een geboorteafwijking.
Vaardigheden pasgeboren baby’s
Baby’s zijn heel lang afhankelijk van de verzorgers
Leervermogen
Leren door gewenning, operante - en klassieke conditionering vanaf geboorte.
(behaviorisme)
Fysieke vaardigheden
Ademhalingsstelsel is goed ontwikkeld
Aanwezigheid van reflexen. O.a slikreflex, zuigreflex, zoekreflex met de mond, grijpreflex,
niezen, ogen knipperen
Reuk en smaakzin zijn behoorlijk ontwikkeld
Kleuren worden onderscheiden
Na 6 maanden hebben ze een voorkeur voor visuele prikkels
Fysieke ontwikkeling
Bij de geboorte vormt het hoofd ¼ van het lichaam
Dit is onderdeel van het schattigheidsgehalte. Zodat mensen voor de baby’s willen zorgen,
omdat baby’s dus afhankelijk zijn van anderen.
De plasticiteit is bij hersenen relatief groot
Failure-to-thrive-syndroom: kinderen stoppen met groeien door gebrek aan liefde en
emotionele ondersteuning van de ouders
,Cognitieve ontwikkeling
Jean Piaget (1896-1980)
De mens is een actief, cognitief wezen dat kennis niet krijgt maar construeert
Cognitieve ontwikkeling omvat 4 perioden met verschillende stadia, in vast volgorde, maar
variërend in tempo
Kinderen gaan vanzelf zichzelf ontwikkelen, en dat ze bijna niks nodig hebben van de
omgeving. Op die stelling zijn we nu teruggekomen. Maar wat hij ook zei: dat baby’s van
nature heel nieuwsgierig zijn. En met deze stelling zijn we het nu wel eens.
Periode 1: sensomotorische stadium (0-2 jaar)
Bewustwording van de relatie tussen de eigen handelingen en de effecten daarvan op de
omgeving. Vb: als het kind boven de wieg een mobiel heeft hangen. Op een gegeven
moment snapt het kind dat als hij eraan zit, dat mobiel vanzelf gaat draaien. (oorzaak-gevolg
relatie)
Objectpermanentie: 8-12 maanden. Objecten blijven ook al zijn ze niet meer zichtbaar. Vb:
stel je voor een baby speelt met een bal en die rolt onder een bank. De bal is dus niet meer
zichtbaar. De baby met objectpermanentie zal naar de bank toe kruipen om de bal te zoeken.
Een baby zonder objectpermanentie zal de focus gaan leggen op iets anders. Bijvoorbeeld
een auto dat naast hem ligt.
Adaptatie: gebeurt afwisselend door assimilatie en accommodatie. Adaptatie is de
eigenschap om je aan te passen aan de omgeving. Dit gebeurt door assimilatie en
accommodatie. Assimilatie is de ervaringen plaatsen in een al bestaand schema. Vb: het
vorige voorbeeld. De bal is geel. Later zit het kind bij zijn moeder op de fiets. Het kijkt
omhoog en ziet de zon. Het wijst ernaar en zegt bal. Het kind denkt rond en geel = bal.
Accommodatie = zijn schema aanpassen aan nieuwe ervaringen. Als de ouder dan in het
vorige voorbeeld zegt nee geen bal dat is een zon. En het kind zegt dus daarna zon. Dan past
het kind zijn bestaande schema van rond, geel= bal aan. Dit proces blijft maar doorgaan.
Circulaire reacties: herhaling van willekeurige motorische handelingen
Mentale representatie: (18-24 maanden). Innerlijke voorstelling van gebeurtenis of object.
Vb: mama en papa vertellen dat oma een nieuwe rode auto heeft. De baby kan dan in zijn
hoofd een voorstelling maken van hoe die auto eruit ziet.
Kritiek op Piaget
Overgangen tussen stadia verlopen meer geleidelijk als golven. Piaget zei echter dat het van
het een naar het andere stadia verliep in 1 stap
Ook denken we nu dat het kind een gebrek heeft aan objectpermanentie omdat het korte
termijn geheugen slecht is.
De tijdsschema’s zijn cultureel gebonden. Alle onderzoeken van Piaget zijn in het Westen
uitgevoerd. Zijn uitkomsten blijken daardoor af te wijken van niet Westerse landen.
Cognitieve ontwikkeling vervolg
Infantiele amnesie: afwezigheid van herinneringen voor het 3 e levensjaar
Bayley Scales of Infant Development: ontwikkelingstest waarmee de mentale en motorische
vaardigheden van baby’s van 2 tot 42 maanden beoordeeld worden. Als je uitkomsten hoort
van onderzoeken zoals de hierboven genoemd, dan moet je die met een korreltje zout
nemen. Omdat het niet zeker is dat bevindingen in de 1e maanden bepalend is voor de latere
, ontwikkeling. En de onderzoeken zoals dus ook dit voorbeeld zijn vaak met Westerse
kinderen uitgevoerd. En hoeven dus niet gelijk overeen te komen met niet-Westerse
kinderen.
Taal
Al vanaf de geboorte vertonen baby’s meer interesse voor de taal die om hun heen wordt
gesproken. De stelling van de week is dus waar. Dit kan je onderzoeken door bijvoorbeeld.
Een kind voor 2 groepen mensen te zetten. De ene groep spreekt een voor de baby
onbekende taal en de andere groep spreekt de taal die de baby wel kent. De baby zal dan
altijd zijn ogen en eventueel hoofd draaien naar de groep mensen die de bekende taal
spreekt.
Prelinguïstische communicatie: communicatie d.m.v. geluiden, gezichtsuitdrukkingen,
gebaren
Vanaf 1 jaar eenwoord zinnen
Vanaf 1.5 jaar tweewoordzinnen
Vanaf 15 maanden 10 woorden
Vanaf 2 jaar 400 woorden
Onderextensie/ondergeneralisatie. Woorden te beperkt gebruiken. Niet begrijpen dat papa
een algemeen begrip is, waardoor de ene zal zeggen dat is papa en de ander naar zijn eigen
vader wijst en zegt nee dat is papa. Hier kunnen ze dus een discussie over voeren.
Overextensie/overgeneralisatie. Woorden te algemeen gebruiken. Een tractor een auto
noemen omdat het 4 wielen heeft en een motor
Taalontwikkeling
De leertheorie: napraten, modelleren, nurture, kinderen leren praten omdat ze napraten.
De nativistische benadering: (Chromsky) aangeboren mechanisme. Nature, alle kinderen
gaan vanzelf leren praten, het is aangeboren en het zit in de mens.
Beide theorieën blijken niet helemaal te kloppen. Vb: wolfskinderen. Kinderen die zijn
opgevoed door wolven. Zullen nooit meer de taal leren spreken.
We gaan uit van de interactionele benadering (combinatie)
Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling
Woede, angst, verdriet, blijdschap, walging en verbazing zijn universele emoties. Later
ontwikkelen ze de emoties verder, deze ontwikkling hangt af van de cultuur
Vanaf 7 maanden vreemdenangst en scheidingsangst.
Vanaf 12 maanden zelfbesef. Ze realiseren zich dat ze iemand zijn
Vanaf 2 jaar start empathie ontwikkeling
Psychodynamisch perspectief: psychoseksuele fase Freud
Orale fase (0-1 jaar)
Interesse in orale bevrediging. Ontdekken de wereld via de mond. Het kind moet leren de
verzorgende te vertrouwen
Anale fase (1-3 jaar)
Bevredigingdoor ontlasting op te houden en zich juist te ontlasten. Ego ontwikkelt zich.
Ontdekking van eigen will. Evenwicht vinden rekening houden met anderen en de eigen will.
Ouders moeten hiervoor de ruimte geven.
Fallisch of oedipale fase (3-6 jaar)
, Latentiefase (6-11 jaar)
Genitale fase (vanaf 11 jaar)
Hechtingstheorie van Bolwby
Bowlby (1907-1990) stelt dat bij mensen een normale moeder (ouder) -kind relatie van
essentieel belang is voor een veilige hechting. Hechtingsgedrag is genetisch vastgelegd en
staat in dienst van de overleving van de soort. Het is belang dat er intiem, fysiek en mentaal
contact is tussen ouder en kind in de periode direct na de geboorte. Vanaf 7 maanden richt
het kind zich actief op het behouden en hebben van contact met de verzorger. De
vreemdenangst treedt hier dus ook op.
Het experiment van Harlow is belangrijk. Die heeft geexpirimenteerd met aapjes. De aapjes
werden vanaf de geboorte weg gehaald bij de moeder. En werden geplaatst in een ruimte
met 2 nep moederapen van ijzerdraad. De ene had stof om het ijzerdraad en de ander hielt
een flesje melk vast. De babyaapjes klampte zich vast aan de aap van stof. Heel soms gingen
ze even drinken bij de ander. En daarna keerden ze weer terug naar de aap van stof. Die
baby’s werden helemaal gek, omdat het hechtingspatroon helemaal werd verstoord.
We weten door dit experiment. Dat hechting belangrijk is. Omdat een slechte hechting kan
zorgen voor psychische problemen. En we weten dat de behoefte van veiligheid en warmte
voor de behoefte van eten gaat.
Na aanleiding van wat Bowlby heeft ontdekt is er verder onderzoek gedaan. Ainsworth kwam toen
met 3 typen reacties van kinderen die gehechtheid aangeven. Later kwam de 4e erbij
Veilig hechtingspatroon. Iets meer dan 50%. Veilig gehecht. Experiment door Ainsworth:
kinderen (1-3 jaar) in een ruimte met ouders. De ouders gingen dan weg, en dan gingen ze
kijken hoe de kinderen reageerde. Afhankelijk daarvan werd vastgelegd hoe de hechting was.
Als het kind van streek raakt als de ouder weg is en weer naar de ouder gaat als die terug
keert ben je veilig gehecht.
Angst-vermijdend hechtingspatroon. 20%. Het kind zoekt dan geen contact, lijken niet van
streek als de ouder verdwijnt, en lijken onverschillig als de ouder terug keert.
Angstig-ambivalent hechtingspatroon. 10 a 15%. Combinatie van positieve en negatieve
reacties. Eerste instantie vast klampen, en gestresst raken als de ouder weggaat, maar boos
worden als de ouder terug komt.
Gedesorganiseerd en gedesorienteerd hechtingspatroon. 10 a 15%. Dat zijn kinderen die
een hechtingsstoornis ontwikkelen. Hun gedrag gaat alle kanten op. Ze zijn helemaal in de
war. Extremer dan angstig-ambivalent.
Erik Erikson (1902-1994)
- Student van Freud
- Sociale context/ontwikkeling vond Freud niet belangrijk. Maar Erikson wel. Hij heeft daar
onderzoek naar gedaan. Op het gebied van sociale-persoonlijkheid ontwikkeling. Je zou
kunnen zeggen dat op dit gebied er verschillende crisis zijn, waar je op een gezonde manier
uit moet komen.
- Er zijn 8 levensfasen met elk zijn uitdagingen, risico en mogelijke uitkomsten.
- De crisis bij babytijd heet vertrouwen vs. Wantrouwen.
Deze crisis gaat van 0 tot 1.5 jaar.
- De taak van de baby is om vertrouwen in omgeving en zelfvertrouwen te ontwikkelen. Dit
lukt het best als het kind een betrouwbare, voorspelbare ouder heeft.
Als de omgeving niet zo is dan gaat het kind de wereld zien als hard en wantrouwig.