Leren uit het Woord – Hoofdstuk 2 Thema’s uit de Bijbel
Het didactisch concept ‘Onderwijs ontwerpen’ bestaat uit drie kolommen: leerstof, leerling en
leefwereld. De leraar moet hier doorheen peddelen om ervoor te zorgen dat leerlingen de leerstof
niet alleen begrijpen, maar er ook zelf betekenis aan kunnen geven en die stof eventueel kunnen
toepassen.
Leerstof: de kennis die we willen overdragen. Het vraag van de leerlingen activiteiten als lezen,
luisteren, kijken en opzoeken.
Leerling: activiteiten als openen, delen, reflecteren en integreren dat wat de leerling in zijn
achterhoofd heeft over een bepaald onderwerp.
Leefwereld: de belevingswereld van kinderen. Hierin onderscheiden we de reële leefwereld en de
fictieve leefwereld. Om in de leefwereld te komen moet je:
- Inspelen op activiteiten die daadwerkelijk of via de media het kinderleven beïnvloeden
- Werken met thema’s en projecten
- Uitvoeren van onderzoekjes (excursies)
- Werken met simulaties en animaties op de computer
Paragraaf 2.1 De schepping (voor didactische werkwijze zie blz. 62-
64)
2.2.1 De geschiedenis van de schepping
Alles wat we lezen voer de schepping is letterlijk gebeurd: het is een historisch gebeuren. De
schepping krijgt in de Bijbel een symbolische en poëtische betekenis. Het scheppingsverhaal is geen
symbolische weergave van een bepaalde werkelijkheid.
Scheppen
Scheppen: iets voortreffelijks maken of voortbrengen uit het niets. Als God iets schept, is het er
gelijk. We kunnen dit (de schepping) eenmalige werk van God alleen maar geloven en bewonderen.
De chronologie in de schepping
De totale schepping vond plaats in zes dagen van 24 uur. De Heere onderstreept dit in Zijn heilige
wet.
De mens
De mens schiep Hij naar Zijn beeld, als een redelijk en zedelijk wezen. Hij rustte zijn ziel toe met een
geest, een hart en een wil. God drukt ook Zijn wet af in de ziel van de mens. De mens was hierdoor in
staat God lief te hebben, te doen wat recht is in Gods ogen en zijn leven aan de HEERE te wijden.
De natuurwetten
De natuurwetten: God heeft met de schepping van alle schepselen tegelijkertijd wetten geschapen
om Zijn schepping te onderhouden en te regeren. Deze wetten hebben geen materieel bestaan en
we kunnen ze niet zichtbaar maken. Het enige wat wij ten opzichte van deze natuurwetten kunnen
doen, is ontdekken dat ze er zijn en hoe ze werken, en God loven voor Zijn wonderlijke regering.
De toestand van de eerste schepselen
De hele schepping functioneerde onmiddellijk op volmaakte wijze. Elk schepsel verrichtte vanaf het
eerste moment zijn eigen taak in het grote geheel. God Zelf bevestigde dit door er steeds bij te
zeggen dat het goed was wat Hij had geschapen. God schiep Adam en Eva als volwassen mensen en
ze konden vanaf het eerste moment met God en met elkaar spreken. Ze hadden grote kennis en
waren verstandig. God gaf een bewijs van Adams taalvaardigheid en wijsheid door hem aan de
dieren een passende naam te geven.
2.1.2 Het doel van de schepping
God beoogde met de schepping Zijn eigen eer. De HEERE heeft alles gewrocht om Zijns Zelfs wil. Alle
schepselen, dood en levend, worden opgeroepen om hun Schepper en Onderhouder hulde toe te
brengen. Zij doen dat als zij beantwoorden aan het specifieke doel waartoe de HEERE hen schiep: dat
zij de Naam des HEEREN loven.
, 2.2 De zondeval (voor didactische werkwijze, zie blz. 67-69)
2.2.1 De boom der kennis des goeds en des kwaads
De boom des levens gaf de mensen verzekering van Godswege dat zij zouden blijven leven als zij
gehoorzaam bleven. De boom des kennis des goeds en des kwaads diende om hun gehoorzaamheid
aan God op de proef te stellen. Deze boom werd zo genoemd om aan te geven dat God de mens
geschapen had met het vermogen te onderscheiden tussen het goede en het kwade. Het goede
bestond in het gehoorzamen aan God, het kwade in het ongehoorzaam zijn aan Zijn woord.
De duivel heeft de slang gebruikt als zijn spreekbuis om de mens te verzoeken God ongehoorzaam te
worden. God stond hem dat dat wonder van de sprekende slang toe. Daarom spreekt de Schrift over
de duivel al de oude slang en de verzoeker. Jakobus verwijst naar de eerste zonden: Jakobus 1:12-15.
2.2.2 De gevolgen van de zondeval
Door de zondeval is de mans vervallen tot een leven zonder God. Hij is zó zondig geworden dat het
de HEERE zelfs berouwde dat Hij de mens op aarde gemaakt had. Daarom zei de HEERE: “Ik zal
voortaan de aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil, want het gedichtsel van des
mensen hart is boos van zijn jeugd aan (Genesis 8:21). Romeinen 1:18-3:20 tekent de onverbeterlijk
boze aard van elk mens. God heeft omwille van de zonde van de mens de aarde en de hele zichtbare
schepping vervloekt, omdat Hij de aarde alleen voor de mens geschapen heeft. De schepping keert
zich op Gods bevel tegen de mens. Anderzijds zijn al de schepselen aan het misbruik van de
verdorven mensen en aan het verderf prijsgegeven. De HEERE straft de zonden met tijdelijke en
eeuwige straffen. In de hele natuur is de vloek van God zichtbaar.
2.2.3 Het Evangelie
Het schaamtebesef was een gevolg van het feit dat de ogen van hun geest geopend werden. Zij
gevoelden direct hun zonde en de straf die zij over zichzelf en hun nakomelingen gebracht hadden.
De geestelijke dood ging onmiddellijk in: de heerlijke gemeenschap met God was weg. De HEERE
verkondigde de mensen Zelf als eerste het Evangelie. De HEERE kleedde Zelf de eerste mensen met
dierenvellen en gaf daarmee aan dat elk mens zedig gekleed dient te gaan. Onze kleding is een
gevolg van de zondeval en dient om onze schande te bedekken. De Schrift gebruikt ook ‘naaktheid’
als een beeld van ongerechtigheid en onheiligheid, en ‘kleding’ als een beeld van gerechtigheid en
heiligheid. Onze geestelijke naaktheid, dat zijn onze zonden en schuld, moet door God en voor God
bedekt worden. Dat ‘kleed’ is de Heere Jezus, Die door het geloof dat met Hem verenigt, onze
gerechtigheid en heiligheid voor God is. De mens is na de zondeval beelddrager van God, dat is mens,
gebleven, maar het beeld van God in hem is verminkt. Zijn hele natuur, verstand, hart en wil zijn
verdorven. Daardoor kan en wil de mens niet meer naar Gods wet leven en moet de HEERE hem
herscheppen: Zijn beeld in hem vernieuwen, dat is een nieuwe geest, een nieuw hart en een nieuwe
wil geven, én Zijn Heilige Geest in hem doen wonen, om weer tot eer van God en tot heil van zijn
naaste te kunnen en willen leven.
Paragraaf 2.3 Het verbond (voor didactische werkwijze zie blz. 75-
77)
2.3.1 Een testament als verbond
‘Testament’ betekent in de samenstelling Oude en Nieuwe Testament ‘verbond’, in de zin van: Gods
wilsbeschikking. Verder wordt er in de Bijbel gesproken over ‘verbond’ en ‘testament’, omdat het
dan nog duidelijker wordt dat het gaat om een onvoorwaardelijke heilstoezegging. Het gaat bij het
Oude en Nieuwe Testament om het genadeverbond, ook wel: verbond der verlossing, verbond des
vredes en het zoutverbond. Door de dood van Christus wordt het testament van God geopend en
worden de heilsgoederen vermaakt aan allen die God daartoe heeft uitverkoren.
2.3.2 Het werkverbond
Het genadeverbond kwam in de plaats van het werkverbond. God gaf Adam een gebod met een
belofte van het leven en een bedreiging van de dood. Dat gebod voegde Hij bij de wet der liefde, die