Welke rol heeft het imperium gespeeld?
Op 21 april 753 voor Chr. is Rome gesticht door Romulus en Remus. Ze waren bannelingen
uit het stadje Alba Longa en stichtten aan de oever van de Tiber een plaats voor
verstotelingen en vluchtelingen. Nadat de grenzen van de nieuwe stad bepaald waren,
ontstond de vraag wie de koning (rex) over de nieuwe stad zou worden en wie daarbij het
imperium (de absolute macht) over de stedelingen zou krijgen. Ze maakten gebruik van een
vogelschouw. Remus kreeg zes gieren te zien, maar Romulus kreeg daarna twaalf gieren te
zien. De broers belandden in een strijd, waarbij Remus werd vermoord. Romulus werd dus
koning van het imperium en de stad kreeg zijn naam. Hij ontleende zijn macht aan de
toestemming van de goden. Ten teken hiervan liet de koning zich begeleiden door een soort
lijfwachten(lictoren), gewapend met roedenbundels (fasces).
Het imperium maakte gebruik van de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Op
grond van zijn imperium had de koning de bevoegdheid om de wetten uit te vaardigen. Dit
noemt men een edict (edictum). Er stond naast de koning nog een wetgevende instantie:
comitia. Iedere Romeinse burger nam hier deel aan, een volksvergadering. Deze werd
voorgezeten door de koning. Een besluit dat hier werd genomen had ook kracht van wet en
noemde men een lex. Hierdoor ontstond een situatie waarbij twee soorten wet naast elkaar
stonden. Degene die krachtens imperium waren opgelegd en wetten die door
‘democratische’ besluitvorming waren ontstaan.
De bevolking van de nieuwe stad was verdeeld in families. Aan het hoofd van elke familie
stond een pater familias. De afstammelingen van deze patres noemde men patriciërs. Uit de
patres werd een raad van ouden opgesteld door Romulus, genoemd de senes (senaat). De
besluiten die zij namen waren bestemd om de koning advies te geven en hadden dus geen
kracht van wet. Ze werden senatusconsulta genoemd.
In 250 jaar heeft Rome 7 koningen gekend. Er komt een einde aan met de verdrijving van de
laatste koning in 509 voor Chr: Tarquinius Superbus. Dit gebeurde naar aanleiding van de
verkrachting van Lucretia door de zoon van Tarquinius Superbus. Door de verdrijving kwam
er een einde aan het koninkrijk Rome. Samen met Publius Valerius werd hij het eerste
consul van de nieuwe republiek. Zo begon in 509 de res publica (republiek) en de vrijheid.
Het imperium zou niet meer levenslang aan één persoon worden toebedeeld, maar jaarlijks
aan twee door de volksvergadering gekozen consuls. Alle rechten van de koningen kwamen
hen toe. Er was geen taakverdeling. Beide hadden ze het volledige imperium: de
wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Deze regel is de hele Romeinse
geschiedenis van kracht gebleven. Er ontstonden twee staatsrechtelijke problemen. De
eerste is dat wat de ene consul besliste, ongedaan kon worden gemaakt door de andere
consul. Dit noemt men intercessio. Het tweede probleem is dat er twee soorten wetten naast
elkaar stonden, de edicta (krachtens het imperium) en de leges (krachtens de
volksvergadering). Deze wetten stonden soms ook tegenover elkaar. Het eerste conflict dat
er ontstond is beslissend geweest. De wetten van de volksvergadering kregen voorrang.
,Hoe verliep het conflict tussen de patriciërs en de plebejers?
De begintijd van de republiek Rome wordt gekenmerkt door een sociale strijd tussen de
patriciërs en plebejers. Plebejers waren alle burgers die niet tot de patriciërs behoren. Er zijn
vier gebeurtenissen die voor de gelijkschakeling van Plebejers en Patriciërs belangrijk zijn.
1. 15 jaar na het ontstaan van de republiek ontstaat er een enorme botsing. De
plebejers scheidden zich af van de stad en trokken naar de Heilige Berg (Mons
Sacer) en dreigden daar een nieuwe stad te stichten. In ruil voor hun terugkomst
eisten ze haar eigen magistraten: volkstribunen (tribuni plebis). En dat kregen ze
samen met het recht van veto (ik verbied).
2. 45 jaar later was er opnieuw een uitbarsting. De plebejers wilden dat al het
bestaande recht op schrift zou worden gezet (een eis van codificatie). Ze
werden tot die tijd berecht door rechters uit de (patricische) priesterklasse op
grond van ongeschreven gewoonterecht. Hierdoor kenden ze hun eigen rechten
niet. Er werd een commissie ingesteld om onderzoek te doen in enkele Griekse
steden om te kijken naar de ervaring die men daar had met opgeschreven
wetgeving. Uiteindelijk werd er een wet opgesteld en op de 12 tafelen
geschreven. We noemen deze wet daarom ook de wet der twaalf tafelen
genoemd (lex duodecim tabularum). Op deze tafelen, die waren opgesteld op de
markt (forum), was het gehele Romeinse recht te lezen. De interpretatie bleef
echter in handen van de patriciërs die weigerden de regels openbaar te maken.
Hierdoor bleven de plebejers zich rechteloos voelen. Als een Romein tijdens het
procederen ook maar een kleine vormfout maakte of een verkeerd woord
gebruikte (bijvoorbeeld wijnstok in plaats van boom) dan verloor hij het proces.
Bijna 100 jaar is deze manier van interpreteren geheim gebleven. Tot de
volgende man er een eind aan maakte: Gnaeus Flavius. Hij heeft de uitlegregels
aan het volk gegeven. Dit boek noemde men nadien het Flavische civiele recht.
Hij voegde zelf helemaal niets aan het boek toe. Dit heeft een enorme invloed
gehad op de ontwikkeling van het recht in heel Europa. Hieruit zijn een tal van
technische begrippen gerold die op dit moment nog worden gebruikt.
3. De instelling van de praetuur. In 367 voor Chr. werd door de plebejers
afgedwongen dat voortaan één van de consuls een plebejer zou zijn. Als
compensatie eiste de patriciërs de instelling van het ambt van praetor. De
drager (praetor) zou aan het imperium deelnemen en zou zich bezig houden
met de rechtsbedeling. Deze persoon zou dan een patriciër moeten zijn. Al
spoedig stond deze functie ook open voor plebejers.
4. De Lex Hortensia in 286 voor Chr. Hierin werd besloten dat de besluiten die de
plebejers in haar eigen, alleen voor hun toegankelijke vergadering, nam, van
kracht werden voor het hele Romeinse volk. Dus ook de patriciërs. Hiermee is
formeel de strijd tussen de patriciërs en de plebejers afgesloten. Je zou kunnen
zeggen dat de plebejers hebben gewonnen.
Hoe zag het civiel recht en praetorisch recht er uit?
De praetor kon op grond van zijn imperium edicten uitvaardigen. Het valt te vergelijken met
algemene maatregelen van bestuur. Ze bonden alle Romeinse burgers, maar waren maar
één jaar van kracht. Het was een politiek ambt en men hoefde geen jurist te zijn om het te
,bekleden. Het was een enorm begeerde functie omdat vanuit hier de functie als consul
binnen handbereik lag. Hij wees zelf geen vonnis, dat deed de rechter. Wel was hij de
toegangspoort tot het recht. De burgers hadden van hem toestemming nodig om tot de
rechter te worden toegelaten. Ze werden toegelaten als ze aan bepaalde vereisten voldeden
zoals het Romeinse burgerschap hadden, niet doof of blind waren en ze geen gladiator
waren. Daarnaast moest er ook een recht in het geding zijn die door het civiele recht werd
beschermd of het moest een recht zijn waarvan de praetor zich in een edict had verplicht tot
bescherming. Al deze edicten werden door de praetor op een witte schutting in zwarte letters
geschreven (album) zodat iedereen ze gemakkelijk kon lezen en ze de gevallen konden
aanwijzen. In beginsel golden deze edicten voor de tijd waarin de praetor die ze had
uitgeschreven zitting had.
Al snel werd het echter gebruik dat de nieuwe praetor alle edicten van de vorige overnam.
Hij kon hier wel nieuwe bepalingen aan toevoegen. Het was niet toegestaan van het Edict af
te wijken of om tussentijds een nieuwe bepaling te maken waarvoor al een regeling was
gegeven (in revetere edictum novum). Indien hij dat toch deed kon hij na zijn ambtsjaar
strafrechtelijk worden vervolgd. Het recht dat de praetor schiep noemde men het ius
praetorium. Dit omvatte het Edict en zijn toepassingen. Er waren verschillen tussen
praetorisch recht en de leges van de volksvergadering. De lex gold in beginsel onbeperkt, en
het praetorische recht voor één jaar. De functie van het praetorische recht was het
ondersteunen, aanvullen en verbeteren van het civiele recht. Met name ten opzichte van de
verbetering had de praetor een geheel zelfstandige positie ten opzichte van het civiele recht.
Hij deed dit als naar zijn inzicht het civiele recht onbillijk werkte. Hij motiveerde zijn ingreep
dan ook met een beroep op de natuurlijke billijkheid: naturalis aequitas. De uitdrukking ex
bono et auquo wordt in dit verband ook veel gebruikt. Dit is te vertalen naar: naar
redelijkheid en billijkheid
Welke gevolgen had de dood van Julius Caesar?
15 maart 44 voor Chr. werd Gaius Julius Caesar door enkele senatoren vermoord. Zijn
militaire successen (denk aan veni, vidi, vici) leverde hem een levenslange dictatuur op. Dit
ambt was legitiem omdat het in tijden van nood werd toegekend aan één man die in korte
tijd de consuls opzij zette. De moord op Caesar werd gewroken door Marcus Antonius en
zijn (adoptief)zoon Octavianus. Zij kregen onderling ruzie en uiteindelijk werd Octavianus
feitelijk de machtigste man van de republiek. Hij combineerde in zijn persoon de twee
belangrijkste bevoegdheden: het imperium en het vetorecht van het volkstribuun. Vanaf hier
neemt de keizertijd aanvang. Octavianus was de eerste keizer en liet zichzelf Augustus
noemen. Dit betekent letterlijk de verhevene. De inrichting van de republiek bleef wel
voortbestaan en het woord keizer werd niets anders dan een erenaam, afgeleid van Caesar,
ter herinnering aan hem. Er waren geen staatsrechtelijke bevoegdheden aan verbonden.
Welke ontwikkelingen in de keizertijd waren van belang voor de huidige tijd?
Tijdens het begin van de keizertijd zijn er enkele ontwikkelingen geweest die van belang zijn
geweest voor de huidige tijd:
● De adviezen van de senaat, senatusconsulten, kregen kracht van wet. Ze
namen hierdoor de taken van de volksvergadering over, die al lange tijd niet
meer bijeen was gekomen. Wetten, leges, werden dan ook niet meer
, uitgevaardigd en senaatsbesluiten kwamen ervoor in de plaats. De senaat als
zelfstandig wetgevend lichaam heeft niet lang bestaan. Het werd een soort
hofhouding die met alles wat Caesar invoerde instemde. Op den duur verdween
deze medewerking volledig en zo kwam de wetgevende bevoegdheid die al die
tijd bij het volk had gelegen, langs de senaat weer terug bij één man: de keizer.
De geleerden (Gaius en Ulpianus) vonden de legitimatie van de wetgevende
bevoegdheid van de keizer in een besluit van het volk dat het imperium, en
daarmee dus ook de wetgevende macht, wordt opgedragen aan de keizer. Uit
hun teksten blijkt dat het woord constitutie een verzamelnaam is voor allerlei
keizerlijke maatregelen: edicta (rechtsregels tot alle onderdanen gericht),
mandata (instructies aan keizerlijke beambten), decreta (vonnissen door de
keizer in hoogste instantie gewezen en betrekking hebben op één geval en
rescripta (rechtsgeleerde adviezen die de keizer geeft op verzoek van een in
een rechtsstrijd gewikkelde partij, ook bestemd voor één geval). Alle vallen dus
onder de benaming constitutio en hebben bindende kracht. Een belangrijke
constitutie is de constitution Antoniniana: alle inwoners van het Romeinse rijk
krijgen hierbij het Romeinse burgerschap en het Romeins recht werd op alle van
toepassing verklaard, het beginsel der territorialiteit. De constitutie had echter
wel een paar uitzonderingen en gold niet voor de toekomst. Het
personaliteitsbeginsel bleef daarom wel gelden voor de Germaanse stammen
die zich in het Romeinse rijk vestigden. Zij bleven leven naar hun eigen recht.
● Het werd in deze tijd een gebruik dat de procederende partijen, wanneer zij naar
de praetor gingen, advies gingen inwinnen bij particulieren rechtsgeleerden,
iurisconsulti. Sommige van de besten kregen een vergunning van de keizer om
in het openbaar adviezen uit te brengen, ius publice respondendi. Ze kregen
een soort wettelijke status, omdat het advies bindend was voor de rechter aan
wie het werd voorgelezen. Dit steunde op het gezag van de keizer. De adviezen
golden voor één geval. Op den duur werden echter alle geschriften, ook die
geen concreet advies bevatten maar bijvoorbeeld theorie behandelden, met
autoriteit bekleed waardoor zij kracht van wet hadden. Dit waren ontzettend veel
geschriften en het werd aangeduid met het begrip ius: recht. Enkele grote
juristen: Salvius Julianus, Gaius, Papinianus, Ulpianus, Paulus en Modestinus.
● Rond 300 na Chr. zijn er dan nog 2 rechtsbronnen over: de constituties (het
keizerrecht/leges) en het juristenrecht: ius.
Welke verschillen waren er tussen het oude en het nieuwe Rome?
25 juli 306: benoeming Constantijn de Grote als keizer in York. Hij vaardigde in 313 een
constitutie uit. Het tolerantie-edict van Milaan waarin hij godsdienstvrijheid garandeerde.
Keizer Theodosius heeft het christendom tot staatsgodsdienst verheven. Op 11 mei 330
werd de tweede christelijke hoofdstad ingewijd: het tweede Rome. Het moest in alles Rome
evenaren en in plaats van heidense tempels verrezen christelijke kerken. De stad werd
vernoemd naar de stichter: Constantinopel. Er waren dus voortaan twee hoofdsteden. In 395
liet keizer Theodosius het Romeinse rijk na aan zijn twee zoons die beide keizer werden. Er
was nu een dubbel keizerschap. Sinds 395 is de verdeling van het grondgebied wel
bestendig geworden en is men gaan spreken van een Oost-Romeins en een West-Romeins
rijk. Het Romeinse rijk bleef staatsrechtelijk wel één en ondeelbaar. Feitelijk gebeurde er