Sportpsychologie
Coaches zijn extreem belangrijk in de sport. Hij is degene die een bijdrage levert aan de
sportprestaties. De coach bepaalt eigenlijk alles (opstelling), hierdoor heeft hij ook een grote
invloed op de sportprestaties. Coaches en sporters hebben wederzijds invloed op elkaar. Het
hangt af hoe de coach bv een sporter behandeld en hoe de sporter dat dan ervaart. Inzicht hierin
zorgt vervolgens voor aanknopingspunten voor het verbeteren van coachgedrag.
Athlete leadirship: Leiders onder de sporters (aanvoeder, sfeermaker)
Een teamlid heeft hier een formele of informele leidersrol in het team en beïnvloed dus ook
teamleden. Vaak vervullen informele leiders eerder leiderschapsrollen dan aanvoerders. (Fransen,
Loughead)
4 functies leiders
- sociale functies (sfeer, steun, vertrouwen)
- externe functies (erkenning van team, pers, promoten team)
- motiverende functies (aanmoedigen, opbeuren, emoties sturen)
- taakfuncties (assisteren bij beslissingen, instructies geven, focus op doel)
Great man theorie: effectieve leiders hebben een speciale persoonlijkheid, hier gaat het dus echt
om de persoonlijkheid. (niet bewezen)
Afhankelijk van het precieze werkterrein zal de expertise van de coach zich ontwikkelen. Hierdoor
is een jeugdcoach niet meteen geschikt voor een volwassenen topteam.
Bij coachen gaat het om beïnvloeden van anderen om individuele en gezamenlijke doelen te
bereiken. De coach moet ontzettend veel doen, zo moet hij motiveren, effectieve teams bouwen en
in stand houden, doelen stellen, training organsieren/geven, wedstrijden voorbereiden etc.
Letterlijke betekenis coach: Het vervoeren van een gewaardeerd person van waar hij is naar waar
hij wilt zijn. Ofwel een team van A naar B brengen.
Centrale taken van een coach: Organisatie, training, wedstrijden (Cote)
De vier niveaus van taken en rollen van de coach: directe interventie (training geven), taken die
interventie ondersteunen (planning, personeelsmanagement), taken die verband houden met het
organiseren de randvoorwaarden (materiaal, personeel) en taken die te maken hebben met
strategische coördinatie (doelen stellen). (Lyle)
Welke taken precies zullen worden uitgevoerd hangt af van het werkterrein.
Volgens Horn leidt coachen tot succesvolle prestaties en positieve psychologische reacties van de
sporters (motivatie).
Gedrag van coach wordt centraal gesteld, verder wordt er gekeken naar
- situatie
- de coach zelf (persoonlijke doelen)
- de sporter (motivatie)
Volgens het model van Chelladurai wordt het gedrag van de coach bepaald door een combinatie
van persoonlijke eigenschappen, de eisen die de situatie stelt en de voorkeuren van de sporters.
Dit zorgt voor tevredenheid en prestatie. Overeenstemming tussen sporters en coach zal eerder
leiden tot tevredenheid.
Dimensies van coach gedrag zie tabel 10.2 blz 395
,Mediatiemodel van leiderschap van Smith en Smoll
Hierbij gaat het om de relatie tussen het gedrag van de coach en de uiteindelijke effecten van dat
gedrag wordt gemediteerd door waarneming en evaluatie van het gedrag door de sporter.
Hierbij hangt het ook nog af van het type sport, niveau, training of wedstrijd etc.
Het doel van dit model is positief coaching. Waardoor je positieve psycho-sociale uitkomsten krijgt
bij sporters. Bij dit model is er onderscheid gemaakt in gedrag in reactie op de sporter
(aanmoedigen na een fout, belonen) en spontaan gedrag (publiek, weer, tactische opmerking,
spontane aanmoedinging)
Het model van Chelladurai is vooral gericht op volwassen sporters en dat van Smith en Smoll op
jeugdsporters.
Ook Mageau en Vallerand ontwikkelden een model, namelijk het motivatiemodel van de
coachsporterrelatie. Om dit model goed te kunnen begrijpen moet eerst de Self-Determination
Theory (SDT) duidelijk zijn. Bij deze theorie wordt uitgegaan van drie fundamentele menselijke
(psychologische) behoeften:
1. De behoefte aan gevoelens van competentie (kundigheid/competence)
2. De behoefte bij anderen te horen (verbondenheid/relatedness)
3. De behoefte zelf initiatieven te nemen (autonomie/autonomy)
De bevrediging van deze behoeften is essentieel voor iemands ontwikkeling en ontplooiing. Om de
behoeften aan autonomie, competentie en verbondenheid alle drie te bevredigen, is het belangrijk
dat het autonomie ondersteunend gedrag plaatsvindt binnen een bepaalde structuur (taken, regels
en grenzen: gekoppeld aan de behoefte aan competentie) en dat dit gepaard gaat met grote mate
van betrokkenheid.
In dit model wordt de nadruk gelegd op de rol van de coach in het ondersteunen van autonomie en
het vermijden van controlerend gedrag.
Chelladurai en LLS → Tevredenheid van de sporters lijkt samen te hangen met een democratische
leiderschapsstijl en met veel sociale steun, positieve feedback, en training en instructie. Dit
betekend dat een grotere betrokkenheid van de sporters bij het nemen van beslissingen
doorgaans een positief effect heeft op de tevredenheid van de sporters. Dit is ook het geval voor
andere positieve coachgedragingen, zoals het geven van complimenten, interesse tonen in het
welbevinden van de sporters en het geven van serieuze trainingen en instructies over
vaardigheden. Wel hangt het af van de sport op de relatie tussen waargenomen coachgedrag,
gewenst coachgedrag en tevredenheid van sporters.
Hoe kleiner het verschil tussen waargenomen en gewenst gedrag, hoe grote de tevredenheid.
Smith & Smoll en CBAS → Uit een onderzoek met kinderen bleek dat de kinderen het meeste
plezier en de meeste zelfwaardering te hebben, en hun coach het leukst te vinden (hoogste score
op liking), als deze veel positieve terugkoppeling gaf (zowel gericht op prestatie als op inzet), op
fouten reageerde met aanmoediging en technische instructie, en als hij de nadruk legde op plezier
en persoonlijke verbetering ipv. winnen.
In het zelfde onderzoek werd gevonden dat dat hoewel bestraffend en afwijzend gedrag veel
minder voorkwam dan andere gedragingen, dit gedrag wel een grote impact had op de
psychologische reactie van kinderen. Opvallend was ook dat coaches vaak niet bewust waren van
welk gedrag zij lieten zien (ze waren blissfully unware). In veel gevallen was de waarneming van
de kinderen van het coachgedrag nauwkeuriger dan dat van de coach zelf. Uit recenter onderzoek
bleek daarnaast dat individuele kenmerken van tussen sporters van invloed zijn op hoe zij het
gedrag van de coach evalueren en beoordelen. Mate van angst en zelfvertrouwen
bepalen mede hoe positief of negatief het gedrag van een coach wordt beoordeeld. Ook bleek dat
hoe lager de overeenstemming over doelen en dergelijke is tussen de coach en de sporter, hoe
negatiever het oordeel over de coach. Tot slot bleek dat de effecten van coachgedrag mede
worden bepaald door cognitieve en affectieve processen en dus door de betekenis die sporters
aan dit gedrag toekennen.
Magaeu & Vallerand en SDT → Autonomie ondersteunend coachgedrag (de coach geeft dan
, voldoende informatie en ruimte voor eigen keuzes aan de sporters) wordt positief doorwerkt in de
bevrediging van de drie basisbehoeften, dit zorgt voor intrinsieke (innerlijke) motivatie.
Veel onderzoek op het gebied van coaching houdt zich bezig met de effecten van het
motivatieklimaat. Binnen het motivatieklimaat wordt onderscheidt gemaakt tussen prestaties die
primair aan iemands eigen presteren kan worden gerelateerd (leerklimaat) en prestaties die
worden afgezet tegen prestaties van anderen (resultaatklimaat). In een leerklimaat benadrukken
trainers, coaches en leerkrachten dat het om persoonlijke vooruitgang gaat, in een resultaatklimaat
gaat het erom dat je beter bent dan de ander. Het leerklimaat is gerelateerd aan positieve reacties
van de sporters terwijl een waargenomen resultaatklimaat niet samen gaat met positieve reacties
en soms zelfs voor negatieve reacties zorgen. Daarom wordt er dikwijls voor gepleit de omgeving
waarin wordt gesport zo in te richten dat er een leerklimaat ontstaat.
Samenvattend: Er is een hele reeks aan coachgedragingen die zijn gerelateerd aan positieve
cognities, gevoelens en gedragingen van de sporters, terwijl andere, vaak tegengestelde
coachgedragingen zijn gerelateerd aan negatieve cognities, gevoelens en gedragingen van de
sporters. Wel moet hierbij gezegd worden dat er factoren zijn die het algemene beeld verstoren, zo
kunnen verschillende groepen behoeften hebben aan een andere manier van coachen, denk aan
verschillen tussen culturen of verschillen tussen mannen en vrouwen.
Het programma Coach Affectiveness Training (CET) gaat uit van vijf principes:
- Coaches moeten duidelijk maken dat het niet alleen gaat om winnen maar ook, en vooral,
om het hebben van plezier, het deel uitmaken van een team en het zelf beter worden. De
nadruk moet niet liggen op het winnen maar op inzet, hard werken en vooruitgang boeken.
- Coaches moeten de positieve benadering van coaching laten zien, met veel positieve
terugkoppeling, aanmoediging en goede technische instructie.
- Coaches moeten normen ontwikkelen ten aanzien van de onderlinge steun en samenwerking
van ploeggenoten. Hierbij wordt benadrukt dat ploeggenoten elkaar moeten helpen en
steunen en dat alle leden van een team belangrijk zijn, dus ook de bankspelers.
- Er worden duidelijke regels opgesteld (bijv. over aanwezigheid, te laat komen en hoe spelers
met elkaar en de coach omgaan), maar de spelers worden bij het opstellen van die regels
betrokken zodat die regels uiteindelijk teambreed worden gedragen. Vervolgens is het
belangrijk om spelers te belonen als zij zich aan de regels houden in plaats van de bestraffen
als de regels worden overtreden.
- Coaches worden ertoe aangezet ook hun eigen gedrag te monitoren en daarover feedback te
vragen, juist omdat coaches niet altijd bewust zijn van hun gedrag en de mogelijke
consequenties daarvan.
Het eerste thema is gericht op het tonen van positieve gedragingen en het vermijden
van negatieve controlerende gedragingen. Het tweede thema richt zich op de definitie van succes
intermen van inzet en zo goed mogelijk worden (binnen de eigen mogelijkheden), in plaats van
winnen en beter zijn dan anderen.
In de laatste tien jaar is men steeds meer en beter gaan specificeren welke coachgedragingen
wenselijk zijn in welke context.
Er zijn er 4 gemaakt
- Deelnamecoaches voor kinderen (6-12 jaar): Zorgen voor plezier en op een speelse manier
kennis te maken met wedstrijdvormen. Het gaat meer om het bewegen dan echt de
vaardigheden. Ze stimuleren, helpen uit te proberen en werken aan de sociale aspecten.