Onderwerpen kort + artikelen en rechtspraak: week 1-8
Week 1: Eigendom van onroerende zaken, beperkte genotsrechten en overdracht onder
voorbehoud van een beperkt recht.
- Eigendom van onroerende zaken: eigenaar door natrekking tot bestanddeelvorming (HR
Depex/Curatoren), of duurzaam met de grond verenigd al dan niet direct (HR
portacabin).
- Beperkte rechten in het algemeen en genotsrechten in bijzonder; vestiging recht van
vruchtgebruik ( + zaaksgevolg).
- Overdracht onder voorbehoud van een beperkt recht (erfpacht, vruchtgebruik).
Artikelen:
3:201 BW: recht van vruchtgebruik
3:81 lid 1 tweede zin BW: een zelfstandig en overdraagbaar recht kan overgedragen
worden bezwaard met een beperkt recht.
3:98 BW: het vestigen van beperkte rechten, genots- en zekerheidsrechten op
dezelfde wijze gebeurt als de overdracht zoals bedoeld in art. 3:81 BW. Dus weer
3:84 lid 1 BW doorlopen.
3:84 lid 1 BW: vereisten voor overdracht.
3:3 lid 1 BW: onroerend goed
3:3 lid 2 BW: roerend goed
3:89 lid 1 BW: levering onroerende zaak; een daartoe bestemde, tussen partijen
opgemaakte notariële akte, gevolgd door inschrijving daarvan in de daartoe
bestemde openbare registers. Zowel verkrijger als vervreemder kan de ake doen
inschrijven.
3:90 BW: levering roerende zaak dor het bezit der zaak te verschaffing
(bezitsverschaffing) (corporele bezitsverschaffing).
3:115 BW: voor de overdracht van het bezit is een tweezijdige verklaring zonder
feitelijke handeling voldoende:
wanneer de vervreemder de zaak bezit en hij haar krachtens en bij de levering
gemaakt beding voortaan voor de verkrijger houdt (cp, geanticipeerde levering). Let
op: houder kan niet cp leveren, want je moet het in je bezit hebben.
wanneer de verkrijger houder van de zaak voor de vervreemder was (brevi manu).
Wanneer een derde voor de vervreemder de zaak hield, en haar na overdracht voor
de ontvanger houdt (longa manu).
3:260 lid 1 BW: vestigingshandeling recht van hypotheek: een tussen partijen
opgemaakte notariële akte gevolg door haar inschrijving in de daartoe bestemde
openbare registers (voor onroerende zaken).
3:236 lid 1 BW: vestingshandeling pandrecht door toonder of order papier te brengen
in de macht van de pandhouder of van een derde omtrent wie partijen zijn
overeengekomen (voor roerende zaken, recht aan toonder of order, of op het
vruchtgebruik van een zodanige zaak!)
art. 3:237 lid 1 BW: pandrecht kan ook gevestigd worden bij authentieke of
geregistreerde onderhandse akte, zonder dat de zaak of het toonderpapier wordt
gebracht in de macht van de pandhouder of van een derde.
3:4 BW: bestanddeelvorming door natrekking opgv verkeersopvatting of
beschadigingscriterium (HR Depex/Curatoren r.o. 3.7).
5:3 BW: eigenaar van de zaak is eigenaar van al haar bestanddelen, voor zover de wet
niet anders bepaald.
, 5:20 lid 1 sub e BW: verticale natrekking (natrekking door de grond); de eigendom
van de grond omvat gebouwen en werken die duurzaam met de grond verenigd zijn,
hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen en werken, voor
zover ze geen bestanddeel zijn van eens anders onroerende zaak. (HR Portacabin r.o.
3.3, WKK en Havenkranen arrest -> portacabin ook voor indirecte vereniging).
3:92 BW: levering onder eigendomsvoorbehoud.
3:85 BW: recht van erfpacht.
Rechtspraak
HR Dépex/Curatoren: art. 3:4 lid 1, hetgeen wat volgens verkeersopvatting deel
uitmaakt van een zaak is bestanddeeld van die zaak (afstemmingscriterium, en
onvoltooidheidscriterium). r.o. 3.7.
HR Portacabin: art. 3:3 lid 1 jo. art. 5:20 lid 1 sub e; goed wordt onroerend indien
duurzaam met de grond verenigd. Bestemd duurzaam ter plaatse te blijven en
bedoeling bouwer, r.o. 3.3
HR Woonark: beoordeling of woonarken roerend of onroerend zijn
HR havenkranen: indirecte vereniging van art. 3:3 lid 1wordt geaccepteerd.
Toepassing Portacabin criteria ex art. 5:20 lid 1 sub e BW. r.o. 3.3.4.
HR Warmekoppelingsinstallatie (WKK), accepteert opnieuw natrekking van een
installatie op grond van indirecte vereniging art. 3:3 lid 1 jo. art. 5:20 lid 1 sub e BW.
Tweewegenleer, strikte toepassing art. 3:4 lid 1 BW wordt omzeild (van de Plank
publicatie).
Week 2:
- Verkrijging en verlies van goederen (wie is eigenaar/bezitter/houder – denk aan
bestanddeelvorming zadel en fiets + (on)eigenlijke vermenging (HR Texeira de Mattos,
Glencore I (eigenlijke vermenging, art. 5:15 BW).
- Eigendom van roerende zaken: oneigenlijke vermenging (HR Texeira/ de Mattos,
eigenlijke vermenging (Glencore I, art. 5:15 BW).
- Bezit en houderschap, incl. processuele functie van bezit -> revindicatie (HR gemeente
Leusden; je moet bezitter zijn om te revindiceren; r.o. 3.3.2; bezit moet niet dubbelzinnig
zijn en het moet openbaar zijn).
- Verkrijgende verjaring: HR Leusden/Verweerders
Artikelen:
3:107 lid 1 BW: bezit is het houden van een goed voor zichzelf.
3:107 lid 2: onmiddellijk bezit.
3:107 lid 2: middellijk bezit
3:107 lid 4: houderschap ik op overeenkomstige wijze middellijk of onmiddellijk
3:119 lid 1 BW: De bezitter van een – roerend – goed wordt vermoed rechthebbende
te zijn.
3:109 BW: wie een goed houdt, word vermoed dit voor zichzelf te houden.
3:92 BW: levering onder eigendomsvoorbehoud (verbintenis tot overdracht onder
opschortende voorwaarde).
3:91 BW: levering onder eigendomsvoorbehoud door machtsverschaffing aan de
verkrijger.
, 3:83 lid 1 BW: eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten zijn overdraagbaar,
tenzij de wet of de aard van het recht zich tegen een overdracht verzet.
3:83 lid 2 BW: de overdraagbaarheid van vorderingsrechten kan ook door een beding
tussen schuldeiser en schuldenaar worden uitgesloten, r.o. 3.4.2 van het arrest
Oryx/Van Eesteren. Uit r.o. 3.4.2 van het arrest Coface/Intergamma blijkt dat en
onoverdraagbaarheidsbeding in beginsel verbintenisrechtelijke werking heeft, tenzij
uitdrukkelijk is bepaald dat er goederenrechtelijke werking is beoogd. Deze uitleg
dient te geschieden naar objectieve maatstaven met inachtneming van de Haviltex-
maatstaf.
3:84 lid 1 BW: vereisten voor overdracht.
3:4 BW: natrekking door bestanddeelvorming ogv verkeersopvatting of
beschadigingscriterium (Zie HR Depex/Curatoren r.o. 3.7 voor verkeersopvat).
5:3 BW: Eigenaar van een (hoofdzaak) zaak is ook eigenaar van al haar bestanddelen.
5:14 lid 1 BW: de eigendom van een roerende zaak die een bestanddeel wordt van
een andere roerende zaak die als hoofdzaak is aan te merken, gaat over aan de
eigenaar van deze hoofdzaak.
5:14 lid 2 BW: indien geen der zaken als hoofdzaak is aan te merken en zijn
toebehoren aan verschillende eigenaars, worden deze mede-eigenaars van de
nieuwe zaak, ieder voor een aandeel evenredig aan de waarde van de zaak.
5:14 lid 3 BW: als hoofdzaak is aan te merken de zaak waarvan de waarde van die van
de andere zaak aanmerkelijk overtreft die volgens verkeersopvatting als zodanig
wordt beschouwd. Hierbij is r.o. 3.7.4. van het arrest Glencore van belang. Hierin
wordt gesteld dat de verkeersopvattingen geen rol spelen bij dezelfde soort zaken.
Niet spoedig moet worden aangenomen dat het waardeverschil tussen dezelfde
soort zaken aanmerkelijk is. Indien geen verschil, dan mede-eigendom art. 5:14 lid 2
BW.
5:15 BW: eigenlijke vermenging. 5:14 BW is van toepassing.
3:111 BW: wanneer men heeft aangevangen kracht een rechtsverhouding voor een
ander te houden, gaat men daarmede onder dezelfde titel voort, zolang niet blijkt dat
hierin verandering is gebracht, hetzij ten gevolge van een handeling van hem voor
wie met houdt (1), hetzij ten gevolge van een tegenspraak van diens recht (2). Dus
houder blijft houder, tenzij handeling van hem voor wie men houdt of tegenspraak.
Zie ook 3:113 BW.
3:113 lid 1 BW: men neemt een goed in bezit door zich daarover de feitelijke macht te
verschaffen.
3:113 lid 2 BW: wanneer een goed in bezit is van een ander, zijn enkele op zichzelf
staande machtuitoefening voor inbezitneming onvoldoende.
Categorieën van verjaring:
1. Verkrijgende verjaring ten gunste van de bezitter te goeder trouw (art. 3:99 lid 1 BW):
iemand die voorheen slechts bezitter van een goed waas, wordt door tijdsverloop
rechthebbende van dat goed.
Hiervoor gelden de volgende vereisten:
Bezit van het goed (art. 3:107 lid 1 BW)
De bezitter dient te goeder trouw te zijn (art. 3:118 lid 1 jo art. 3:11 BW).
Een bepaald tijdsverloop (art. 3:101 jo. art. 3:102 jo. art. 3:104 BW): 3 jaar voor
roerende zaken die geen registergoed zijn, 10 jaar voor onroerende zaken.
Het bezit dient onafgebroken te zijn.
2. Verkrijging door bevrijdende verjaring van de rechtsvordering strekkende tot
beëindiging van het bezit (Art. 3:105 lid 1 BW).