Hoofdstuk 1 Rechtspersonen, algemene thema’s
1.2 Rechtssubjectiviteit
Een natuurlijk persoon is in het recht een drager van rechten en plichten. Als hij een
onderneming wil beginnen zal dat tot gevolg hebben dat hij gebonden is aan iedere
overeenkomst die ten behoeve van de onderneming wordt gesloten. Het vermogen van een
onderneming zal deel uitmaken van het vermogen van de natuurlijk persoon/ondernemer;
er is geen scheidslijn. Schuldeisers kunnen verhalen op privévermogen van de ondernemer.
Bij een ondernemer is er een risico van arbeidsongeschiktheid of overlijden, bij een
rechtspersoon niet. De continuïteit van de onderneming staat bij een natuurlijk persoon op
spel. Oplossing → onderneming onderbrengen in zelfstandig vehikel (zelfstandige ‘persoon’)
→ de rechtspersoon. Art. 2:17 BW → een rechtspersoon wordt voor onbepaalde tijd
opgericht. Door oprichting komen de belangen van de betrokken personen, zoals
werknemers, leveranciers en klanten samen in een organisatie, die niet meer gebonden is
aan een natuurlijk persoon die alle beslissingen neemt.
1.2.1 Gelijkstelling met natuurlijk persoon
Art. 2:5 BW: een rechtspersoon staat wat het vermogensrecht betreft met een natuurlijk
persoon gelijk, tenzij uit de wet anders voortvloeit’. In beginsel zijn al de wettelijke regels die
op een natuurlijk persoon van toepassing zijn ook voor de rechtspersoon van toepassing.
Voorbeeld: wanneer een rechtspersoon een laptop koopt (koopovereenkomst) dan gelden
hier onder andere de regels van titel 7.1 BW. Als we nader op de koop in gaan is art. 7:1 BW
van toepassing. De ene partij geeft de zaak en de ander is verplicht te betalen. De
rechtspersoon wordt vervolgens dus ook eigenaar van de laptop (eigendomsrecht). Volgens
art. 5:1 BW is dit heeft meest omvattende recht dat een persoon (dus ook rechtspersoon) op
een zaak kan hebben. Ook feitelijke handelingen kunnen toegerekend worden aan een
rechtspersoon (onrechtmatige daad). Een rechtspersoon is zelfstandig. Een schuldeiser kan
alleen zijn vordering verhalen op het vermogen van de rechtspersoon, niet op het vermogen
van de bij de rechtspersoon betrokken personen.
Een rechtspersoon heeft geen consumentenbeschermingsregels, deze verkeert namelijk niet
in een economisch zwakkere positie. Ook kan een rechtspersoon geen arbeidsovereenkomst
hebben met een werkgever. Beperking in art. 2:5 BW.
1.2.2 Organen
Een rechtspersoon bestaat niet uit eigen kracht, maar omdat hij ooit om een bepaalde reden
door één of meer personen is opgericht. Een rechtspersoon kan functioneren door middel
van zijn organen. Bij een vereniging, coöperatie en owm hebben we te maken met leden; bij
de bv en nv met aandeelhouders. Deze leden en aandeelhouders hebben belang bij het
bestaan van de rechtspersoon. Deze leden en aandeelhouders vormen dan weer gezamenlijk
de algemene vergadering. Dit is een orgaan (betekenis: een persoon of groep personen die
helpen bij handelen van een rechtspersoon) van de rechtspersoon. In de wet/statuten van
de rechtspersoon staan de regels van het orgaan. De wet en de statuten kennen aan de
algemene vergadering bepaalde taken en bevoegdheden binnen de rechtspersoon toe. De
bestuurder of de gezamenlijke bestuurders vormen het bestuur, de ‘handen en voeten’ en
,het orgaan van de rechtspersoon. Er kan ook sprake zijn van een RvC; dat is eveneens een
orgaan van de rechtspersoon. In beginsel zijn commissarissen benoemd om toezicht op het
bestuur te houden en om deze bij belangrijke beslissingen te adviseren. de RvC dient zich bij
de vervulling van zijn taak te richten naar het belang van de rechtspersoon en de met hem
verbonden onderneming of organisatie.
Bij rechtspersonen waar ten minste 50 mensen werken wordt een OR ingesteld. Deze komt
op voor de belangen van de mensen. Een stichting heeft geen leden, dus ook geen orgaan als
de algemene vergadering. Ze kent wel een bestuur. Als er gekozen wordt voor een RvC
noemen ze dit meestal RvT (toezicht). Dit is hetzelfde als een RvC.
De rechtspersoon, handelt via zijn organen, in het belang van het doel. Hiervoor zullen er
rechtshandelingen worden verricht. Doordat het bestuur beslissingen neemt om het
statutaire doel te bereiken, neemt de rechtspersoon als instituut duurzaam deel aan het
economisch verkeer. Ook de andere organen van een rechtspersoon nemen beslissingen
waarmee aan het maatschappelijk verkeer wordt deelgenomen. De organisatie van een
rechtspersoon wordt dus uiteindelijk vormgegeven door aandeelhouders/leden en
algemene vergadering, bestuurders en bestuur, commissarissen en raad van
commissarissen.
1.2.3 Redelijkheid en billijkheid
De kern van het rechtspersonenrecht wordt gevormd door al het genoemd artikel 2:8 BW,
dat gezien kan worden als een algemeen beginsel van behoorlijk ondernemingsbestuur. Art.
3:12 BW staat dat bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eist, rekening moet
worden gehouden met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de
maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij het gegeven geval zijn betrokken. Dit is
geen concrete norm, omdat rechtsovertuigingen niet veranderlijk zijn. Met alle belangen
moet rekening worden gehouden: die van werknemers, kapitaalverschaffers en
management.
Het tweede lid van artikel 2:8 BW bepaalt dat deze gedragsregel ook derogerend kan
werken. Hij luidt: ‘Een tussen hen krachtens wet, gewoonte, statuten, reglementen of besluit
geldende regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar
maatstaven van redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. De regel is dus niet nietig, maar
wordt niet toegepast.
Leerdoelen 1.2
- kan uitleggen wat de aard van een rechtspersoon is en op welke wijze hij kan deelnemen
aan het rechtsverkeer.
Een rechtspersoon bestaat niet uit eigen kracht, maar omdat hij ooit om een bepaalde reden
door één of meer personen is opgericht. Art. 2:5 BW: een rechtspersoon staat wat het
,vermogensrecht betreft met een natuurlijk persoon gelijk, tenzij uit de wet anders
voortvloeit’. In het beginsel zijn dus alle wettelijke regels op beiden van toepassing. Een
rechtspersoon kan functioneren door middel van zijn zogeheten organen. De organisatie van
een rechtspersoon wordt dus uiteindelijk vormgegeven door aandeelhouder/leden en
algemene vergadering, bestuurders en bestuur, commissarissen en raad van
commissarissen.
- kan voorbeelden noemen van de aanvullende en derogerende werking van redelijkheid en
billijkheid in het rechtspersonenrecht.
Art. 2:8 BW lid 1à een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en de statuten bij zijn
organisatie zijn betrokken, moeten zich als zodanig jegens elkander gedragen naar hetgeen
door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. (aanvullende werking)
Lid 2 à een tussen hen krachtens wet, gewoonte, statuten, reglementen of besluit geldende
regel is niet van toepassing voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven
van redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd (derogerende werking)
Art. 3:12 BW à bij vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eist, moet rekening worden
gehouden met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en
persoonlijke belangen die bij het geval zijn betrokken.
De aanvullende werking houdt in, dat de redelijkheid en billijkheid hetgeen is afgesproken
tussen partijen aanvult. Ook vult het de wet aan.
De derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid houdt in dat een tussen
partijen geldende regel buiten toepassing blijft indien die toepassing naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Voorbeeld: X en Y hebben evenveel aandelen in bedrijf. In AvA wordt nieuwe bestuurder
benoemd. Y is door wegomstandigheden later bij de AvA en geeft dit aan. X heeft zich hier
niks van aangetrokken en heeft de vergadering zonder hem gehouden. X is benoemd tot
bestuurder. Oordeel rechter: Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar. X had moeten begrijpen dat Y belang had om bij de vergadering aanwezig
te zijn.
1.3 Publiekrechtelijke, naast een privaatrechtelijke rechtspersoon
Naast natuurlijke personen en privaatrechtelijke rechtspersonen nemen ook
overheidslichamen, of publiekrechtelijke rechtspersonen, deel aan het privaatrechtelijk
rechtsverkeer. (bijv: gemeente verkoopt bouwkavels en draagt over in eigendom). De
publiekrechtelijke rechtspersoon verricht hier een privaatrechtelijke rechtshandeling. De
bevoegdheid om dit te doen vinden we in de organieke bestuursrechtelijke wetten. De
, organieke wet bepaalt wie (welk bestuursorgaan) bevoegd is om het overheidslichaam
privaatrechtelijke te vertegenwoordigen.
Het is gebruikelijk om ondergeschikten door middel van volmacht bevoegdheid te geven om
rechtshandelingen namens de rechtspersoon te verrichten. Art. 1:1 lid 1 Awb bepaalt dat de
vermogensrechtelijke gevolgen van een handeling van een bestuursorgaan, dus de
burgemeester en de minister, de rechtspersoon treffen waartoe het bestuursorgaan
behoort. Deze privaatrechtelijke rechtshandelingen moeten worden onderscheiden van de
besluiten van publiekrechtelijke aard; deze worden genomen door een tot het
overheidslichaam behorende bestuursorgaan op grond van zijn bestuursbevoegdheid.
De openbare lichamen die in de Grondwet worden genoemd (staat, provincies, gemeenten
etc) hebben op grond van artikel 2:1 lid BW rechtspersoonlijkheid. Ook andere lichamen van
de overheid, instanties waaraan een gedeelde van de overheidstaak is opgedragen, kunnen
bij of krachtens de wet beschikken over rechtspersoonlijkheid (art. 2:1 lid 2 BW). (bijv: kvk,
werknemersverzekeringen etc.) Deze lichamen worden ook wel aangeduid als
rechtspersonen ingesteld krachtens publiekrecht.
Een publiekrechtelijke rechtspersoon krijgt dus ‘handen en voeten’ in het rechtsverkeer,
door de organieke wetten. Een publiekrechtelijke rechtspersoon kan zodoende ook
privaatrechtelijk handelen zoals een natuurlijk persoon dat ook kan.
Leerdoelen 1.3
- kan uitleggen hoe het vermogensrecht voor publiekrechtelijke rechtspersonen van
overeenkomstige toepassing is
Art. 1:1 lid 1 Awb bepaalt dat de vermogensrechtelijke gevolgen van een handeling van een
bestuursorgaan, dus de burgemeester en de minister, de rechtspersoon treffen waartoe het
bestuursorgaan behoort. Deze privaatrechtelijke rechtshandelingen moeten worden
onderscheiden van de besluiten van publiekrechtelijke aard; deze worden genomen door
een tot het overheidslichaam behorende bestuursorgaan op grond van zijn
bestuursbevoegdheid.
Een publiekrechtelijke rechtspersoon krijgt dus ‘handen en voeten’ in het rechtsverkeer,
door de organieke wetten. Een publiekrechtelijke rechtspersoon kan zodoende ook
privaatrechtelijk handelen zoals een natuurlijk persoon dat ook kan.
Publiekrechtelijke rechtspersonen kunnen deelnemen aan het privaatrechtelijk
rechtsverkeer. VB: gemeente verkoopt bouwvakkels en draagt in eigendom over.
Het is gebruikelijk om ondergeschikten door middel van volmacht bevoegdheid te geven om
rechtshandelingen namens de rechtspersoon te verrichten.
Met betrekking tot mandaat zijn van overeenkomstige toepassing indien een bestuursorgaan
(burgemeester, minister) aan een ander, werkzaam onder zijn verantwoordelijkheid,
volmacht verleent tot het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandeling.