Scheikunde samenvatting hoofdstukken 1-9
Hoofdstuk 1 – scheiden en reageren
Een element is een stof die uit een soort atomen bestaat. Een verbinding is een stof die uit
meerdere soorten atomen bestaat.
Een oplossing is een helder mengsel van vloeistoffen of van een vloeistof met een vaste stof of gas,
die tot op de kleinste deeltjes (microniveau) zijn gemengd. Een suspensie is een troebel mengsel van
een vaste stof en een vloeistof, waarbij de vaste stof niet is opgelost. Die zweeft in de vorm van
kleine korreltjes in de vloeistof. Door een verschil in dichtheid zakt de vaste stof meestal naar de
bodem. Een emulsie is een troebel mengsel van twee vloeistoffen, die eigenlijk niet goed mengbaar
zijn (zal vrij snel ontmengen, tenzij je een emulgator hebt). Een verschil in dichtheid zorgt voor een
tweelagensysteem.
Bij scheidingsmethoden let je op de verschillen qua stofeigenschappen. Deeltjesgrootte: filtreren
(filtraat en residu). Dichtheid: bezinken (versnellen centrifugeren). Kookpunt: indampen,
destilleren (destillaat en residu). Oplosbaarheid: extraheren. Absorptievermogen: absorptie.
Verschil in absorptievermogen en oplosbaarheid: chromatografie (Rf-waarde: A/B).
Bij een chemische reactie…
…verdwijnen de beginstoffen en ontstaan de reactieproducten.
…geldt de wet van massabehoud.
…reageren en ontstaan stoffen in een bepaalde massaverhouding.
…geldt voor elke reactie een andere reactietemperatuur.
…is er een energie-effect.
Een reactie waar energie bij vrijkomt noem je een exotherme reactie. Bij een endotherme reactie
nemen de beginstoffen energie op uit de omgeving, zoals warmte, licht of elektrische energie. De
reactietemperatuur is de minimale temperatuur die nodig is om de reactie te laten verlopen. De
activeringsenergie is de energie die je moet toevoegen om de stoffen op de reactietemperatuur te
brengen. het energie-effect van een chemische reactie kun je weergeven in een energiediagram. Het
verschil tussen de hoeveelheid energie van de beginstoffen en de reactieproducten is de reactie-
energie.
De tijd die is verstreken tussen het mengen van beide stoffen en het einde van de reactie is de
reactietijd. De reactiesnelheid is de hoeveelheid stof die per seconde en per liter ontstaat of
verdwijnt. De reactiesnelheid wordt bepaald door vijf factoren: de verdelingsgraad van een stof, de
soort stof, de temperatuur, de concentratie(s) van de reagerende stof(fen) en de katalysator
(botsendedeeltjesmodel).
Hoofdstuk 2 – bouwstenen van stoffen
Isotopen zijn moleculen die gelijk zijn in atoomnummer, maar verschillen in massagetal.
De verdeling van elektronen over de schillen heet elektronenconfiguratie. De schillen in het
atoommodel van Bohr hebben een rangnummer, n, of worden voorgesteld door letters K, L, M, N, O,
P, Q.
Alle bekende atoomsoorten
staan in het periodiek
systeem, dit is bedacht door
de Rus Dimitri Mendelejev.
Een verticale kolom van
atoomsoorten noem je een
groep. Een horizontale rij
noem je een periode. Groep
1 (alkalimetalen), groep 2
(aardalkalimetalen), groep
17 (halogenen), groep 18 (edelgassen). De elektronen in de buitenste schil noem je valentie-
, elektronen. Gilbert Lewis formuleerde in 1916 de octetregel. Volgens de octetregel streven atomen
door het opnemen, afstaan of delen van elektronen in de buitenste schil naar een octet
(edelgasconfiguratie).
Hoofdstuk 3 – Moleculaire stoffen
Indeling van stoffen
1. Metalen, met een metaalrooster, geleiden in vaste en vloeibare fase en bevatten enkel
metaalatomen. De binding tussen de atomen is een metaalbinding.
2. Zouten, met een ionrooster, geleiden alleen in vloeibare fase en bevatten een combinatie
van een metaalatoom met atomen van een of meer niet-metalen. De binding tussen de
bouwstenen is een ion binding.
3. Moleculaire stoffen, met een molecuulrooster, geleiden niet en bevatten enkel niet-
metaalatomen. De binding tussen de moleculen is de vanderwaalsbinding (hoe hoger het
kookpunt/hoe groter de molecuulmassa, hoe sterker de vanderwaalsbinding).
De IUPAC (International Union of Pure and Applied Chemistry) stelt regels op voor de systematische
naamgeving in de scheikunde.
Bij moleculaire stoffen ontstaat een atoombinding of covalente binding als atomen elektronen met
elkaar delen. Het aantal elektronen dat kan worden gedeeld heet de covalentie van een atoom. Een
binding tussen atomen met een verschil in elektronegativiteit (Binas 40A) van 0,4 is een apolaire
atoombinding. Als het verschil in elektronegativiteit tussen de 0,4 en 1,7 ligt, is er een polaire
atoombinding. Bij een verschil in elektronegativiteit 1,7 heb je een ionbinding.
- Waterstofbrug: (OH-/NH-binding) moleculen met deze bindingen hebben vaak een
onverwacht hoog kookpunt. Er is sprake van een erg sterke dipool-dipoolbinding die een
waterstofbrug wordt genoemd. Deze teken je met een stippellijn.
- Dipool-dipoolbinding: de binding tussen verschillende dipoolmoleculen. Deze binding kan
naast een vanderwaalsbinding een verklaring zijn voor een hoger kookpunt dan verwacht.
Microniveau = de bouwstenen van de stof. Mesoniveau = tussenniveau, tussen micro en macro in,
structuren. Macroniveau = de stof.
Hydrofiele stoffen lossen goed op in water. Hydrofobe stoffen lossen niet goed op in water.
Verdelingsevenwicht = een dynamisch evenwicht waarbij een opgeloste stof zich verdeelt over
twee oplosmiddelen. Bij evenwicht blijven de concentraties van de opgeloste stof in beide
oplosmiddelen constant. De transportsnelheden van een stof tussen de twee oplosmiddelen zijn bij
dit evenwicht aan elkaar gelijk.
Molair volume (Vm) = het volume dat 1,00 mol gas heeft onder bepaalde omstandigheden van
temperatuur en druk.
Hoofdstuk 4 – zouten en oplossingen
Zout = een stof die uit ionen bestaat. De ionbinding is over het algemeen een sterkere binding dan
de vanderwaalsbinding en de waterstofbrug. Ionen die uit een atoomsoort bestaan noem je
enkelvoudige ionen. Ionen die uit twee of meer verschillende atoomsoorten bestaan noem je
samengestelde ionen.
Niet-metalen kunnen zowel in moleculaire stoffen als in zouten voorkomen. Niet-metalen hebben
vrijwel altijd negatieve elektrovalenties. De naam van het niet-metaalion ontstaat door achter de
naam van het niet-metaal het woord -ide te plaatsen.
Namen en formules van enkelvoudige positieve ionen:
naam formule naam formule naam formule
aluminiumion Al3+ koperion Cu2+ mangaan(IV)ion Mn4+
bariumion Ba2+ kwik(I)ion Hg+ natriumion Na+
calciumion Ca2+ kwik(II)ion Hg2+ tin(II)ion Sn2+
goud(I)ion Au+ lithiumion Li+ tin(IV)ion Sn4+
goud(III)ion Au3+ lood(II)ion Pb2+ uraan(III)ion U3+