HC Intensieve zorg samengevoegd
Dit bestand bevat mijn uitwerkingen (en soms aantekeningen) van de doelstellingen van de colleges van het
blok Intensieve Zorg (IZ) in leerjaar 2 van de HBO-V aan Hogeschool Viaa. Het bevat de volgende colleges:
Inhoud
HC Anesthesie (BS2, week 2).............................................................................................................................2
HC Darmaandoeningen en Colitis Ulcerosa (BS2, week 1).................................................................................8
HC Epilepsie (BS2, week 2)...............................................................................................................................18
HC Gastles Wondzorg (BS2, week 1)................................................................................................................23
HC Intensieve zorg en andere culturen (BS2, week 7).....................................................................................26
HC Intensieve zorg in de psychiatrie (BS2, week 2)..........................................................................................29
HC Missie, Visie en strategie (BS2, week 2).....................................................................................................34
HC Moreel beraad (BS2, week 4).....................................................................................................................36
HC Oncologie en mammacarcinoom (BS2, week 7).........................................................................................37
HC Onderzoeksmethodiek (BS2, week 4).........................................................................................................39
HC Palliatieve zorg en stervensfase (BS2, week 6)...........................................................................................42
HC Triple-C (BS2, week 5)................................................................................................................................45
HC Verlieservaring bij ouders (BS2, week 5)....................................................................................................50
HC Zingeving en ethiek in ziekte, lijden en sterven (BS2, week 6)...................................................................53
HC Zorgtechnologie (BS2, week 5)...................................................................................................................57
,HC Anesthesie (BS2, week 2)
Aantekeningen:
Anesthesie en geschiedenis:
Iemand valt in een diepe slaap. Iemand weet even van niks. Pijnstilling is ook nodig, alleen slapen is
niet voldoende.
Bloeddruk meten, saturatie is van de laatste 100 jaar.
Tegenwoordig:
• Veel veiligere middelen: minder toxisch, minder bijwerkingen, beter op maat, nauwkeurige
doseringen;
• Meer technieken/kennis: meer bewaking, meer hulpmiddelen, lokale anesthesie.
• Ontwikkelingen volgen zichzelf razendsnel op.
Vervolg op hierboven:
• Tegenwoordig wordt iedereen nog geopereerd, het kan vrijwel altijd. Je krijgt ook steeds
ziekere patiënten op de OK en je hebt dus ook steeds nieuwere apparatuur nodig.
• Waarom is alleen slaapmiddel niet genoeg? Omdat het lichaam zijn reflexen op pijn dan
behoudt. Ook je hartslag en bloeddruk verhogen zich. Dat is voor lange tijd niet goed.
Narcose:
• Bestaat uit 3 belangrijke pijlers:
o Hypnotica: slaapmiddelen
o Pijnstillers;
o Spierverslappers: dit wordt aan sommige patiënten gegeven. Alle patiënten die narcose
krijgen stoppen met ademhalen. Patiënten moeten beademd worden tijdens de operatie,
intubatie. Als je geen spierverslappers geeft, kom je niet langs de stembanden. Het kan
ook met een soort masker dat je in de keel drukt, daarbij hoef je niet langs de stembanden
en hoef je dus ook niet spierverslappers te geven.
Keuze: bij een geplande operatie wordt er vaker het maskertje gebruikt, omdat
iemand dan nuchter is. Tenzij de operatie risico’s met zich meebrengt,
voornamelijk bij operaties aan het buikgebied. De intubatie gebruik je als je 100%
zeker wil weten dat er niets in de luchtpijp terecht komt.
• Bestaat uit 3 fases:
o Inleiden: iemand valt in slaap;
Iemand valt rustig in slaap. Medicatie moet inwerken, allerlei handelingen moeten
verricht worden. In die tijd doen de medewerkers heel veel.
o Onderhouden: iemand in slaap houden;
Tijdens de operatie kunnen er veel dingen gebeuren. De medewerker is
voortdurend bezig om de patiënt te monitoren.
Je kijkt naar: of de patiënt slaapt, de hartslag, bloeddruk. Als de bloeddruk stijgt,
door onbewust pijn bijvoorbeeld, dan geef je pijnstilling bij.
Bij een bloeding moet je kijken of je bloed bij moet geven, pijnstilling geven,
medicatie geven, etc.
Het doel is stabiel houden.
o Uitleiden: iemand wakker maken;
De laatste fase is de fase van de huid sluiten enz. Dan gaat de
anesthesiemedewerker geen medicatie meer geven. Het ideale is dat de patiënt
wakker wordt als de chirurg precies klaar is.
• Benodigdheden om narcose te kunnen geven:
o Medicatie:
o Apparatuur:
o Bewaking:
• Info:
, o Als iemand niet nuchter is, en de operatie kan uitgesteld worden, dan wordt het
uitgesteld. Puur uit veiligheid.
o Als mogelijk altijd onder narcose intuberen, anders is het niet prettig. Als ze twijfelen of ze
het binnen krijgen na de narcose, doen ze het als iemand nog wakker is.
Medicatie:
Standaard medicatie:
o Ter voorbereiding op de algehele of regionale anesthesie (premedicatie)
o Om algehele anesthesie te geven;
Ondersteunende medicatie / bestrijding complicaties:
o Hoef je niet volledig te leren, zie ppt voor lijstj
Altijd noodmedicatie achter de hand
Apparatuur:
Beademingsapparatuur:
o Beademingstoestel
o Beademingsset;
o Verdampers
o Sodalime (CO2-absorber);
Aanvoer gassen:
o Zuurstof, lucht, vacuüm;
Verwarmingsapparatuur:
o Infuusverwarmer;
o Warm-air.
o Een patiënt doet niets, dus die koelt af. De bloedstolling is afhankelijk van temperatuur. Dus
als een patiënt te koud wordt, dan stolt het bloed.
Bewakingsapparatuur:
o Electrocardiogram
o Bloeddruk
o Saturatie
o Temperatuur
o Eventueel aangevuld met:
Centraal veneuze druk;
Pulmonaal druk;
Cardiac output;
BIS
Meting spierverslapping.
Ruggenprik:
Locale anesthesie:
o Bijvoorbeeld tandarts of verwijderen van een wratje;
o Intraveneuze lokale anesthesie
Regionale anesthesie:
o Ruggenprik:
Spinale anesthesie: alle operaties onder de navel. Hoger dan stop je met ademhalen.
Je voelt niets meer en je kan niet meer bewegen. Hele dunne naald. Er komt liquor uit.
Epidurale anesthesie: dikkere naald, o.a. voor zwangere vrouwen. Je blijft voor de
dura, en tapt dus geen hersenvocht. Je hebt wel het indirecte pijnstillende effect, maar
de kunnen wel bewegen. Slangetje blijft zitten, pijn kan gegeven worden. Het is ook
goed bij (terminale) oncologische patiënten of bij postoperatieve buikpijn.
o Plexus anesthesie:
, Brachialisblokkade: zenuwen verdoven. Hierbij kun je de o.a. de arm, hand en
schouder verdoven.
Femoraalblokkade: zelfde alleen dan bij je knieholte.
o Retrobulbaire anesthesie:
Anesthesieverpleegkundige:
Werk samen met de anethesioloog. Je zorgt ervoor dat hij zijn werk kan doen.
Verzorgen en begeleiden van de patiënt. Je begeleidt ze op de lichamelijke, psychologische en sociale
aspecten. Tijdens de operatie stel je ze bijvoorbeeld gerust.
Ondersteuning verlenen voor, tijdens en na het toedienen van een plaatselijke of algehele
anesthesietechniek of behandeling
o Vooruit lopen op handelingen van de anesthesist;
o Klaarmaken en (aan)geven van medicatie en infusievloeistoffen;
o Benodigde instrumenten/materialen klaarleggen, aangeven en gebruiken;
o Aansluiten en instellen bewakingsapparatuur en beademingsapparatuur;
o Bewaken van de patiënt: observeren, analyseren, adequaat reageren en rapporteren;
o Uitvoeren van specifieke verpleegkundige handelingen.
Overige taken:
o Zorgdragen voor het vervoer van patiënten binnen het OK-complex;
o Leerlingbegeleiding;
o Apparatuurbeheer;
o Materiaalbeheer;
o Medicatiebeheer;
o Protocollenbeheer;
o Pijnteam;
o Traumaopvang / MMT
Doorgroeimogelijkheden:
o Sedatiepraktijkspecialist;
o Preoperatieve screening: gezond genoeg om narcose te krijgen?
ABCDE(FG):
A. Airway:
a. Is de luchtweg vrij? Controleer de mondholten. Hoor je bijgeluiden?
B. Breathing:
a. Aan- of afwezig? Kwaliteit van de ademhaling. Welke hulpmiddelen worden gebruikt?
Saturatie?
C. Circulation:
a. Hartfrequentie, bloeddruk, bloedverlies, hemoglobine, infusie, urineproductie.
D. Disability:
a. Hoe is het bewustzijn? Wat heeft invloed gehad op het bewustzijn? Heeft iemand pijnstillers of
een slaapmiddel gehad?
E. Environment:
a. Alles aan en rondom de patiënt. Katheters, drains, temperatuur, sondes.
F. Full set of vital signs:
a.
G. Get help (SBARR):
a. S: Situation / situatie: vertel wie je bent, over wie het gaat en wat het probleem is
b. B: Background / bijkomend / achtergrond (volgens de ABCDE)
c. A: Assessment / analyse: analyseer de situatie
d. R: Recommendation / respons: wat wil je
e. Read back / repeteer / herhaal: herhaal wat je van de arts gehoord heb, voor de zekerheid