Samenvattingen Economie
Hoofdstuk 1
Het vak economie gaat over de behoeften die mensen hebben en de keuzes die zij maken om in hun
behoeften te voorzien.
Zelfvoorziening is dat je voor je eigen behoeften zorgt. Je maakt ze dus zelf.
Je hebt primaire behoeften en secundaire behoeften. Primaire behoeften zijn de basisbehoeften, dus
die je nodig hebt om van te leven. Secundaire behoeften zijn de behoeften die je hebt om je leven
aangenamer te maken.
Schaars is als je productiemiddelen opoffert om een product te maken. Die middelen kun je dan niet
op dat moment voor iets anders gebruiken.
Het gevolg van wanneer middelen beperkt zijn, is dat je keuzes moet maken om te kiezen wat je wilt
maken/kopen/gebruiken etc.
Sociale beïnvloeding is als vrienden of familie je beïnvloeden in wat jij koopt.
Commerciële beïnvloeding is dat winkeliers en fabrikanten invloed hebben op wat jij koopt.
Marketing is als bedrijven er alles aan doen om meer te verkopen.
De marketingmix =
Productbeleid
Plaatsbeleid
Prijsbeleid
Personeelbeleid
Promotiebeleid
Presentatiebeleid
Voor veel bedrijven zijn jongeren een interessante doelgroep, omdat:
Jongeren hebben over het algemeen veel geld vrij te besteden
Jongeren hebben invloed op de koopbeslissingen bij hen thuis
Jongeren blijven vaak trouw aan een bepaald merk of een bedrijf
Welvaart = de mate waarin jij met je beschikbare middelen in je behoefte kunt voorzien
Welzijn = hoe gelukkig en tevreden je met je leven bent
Met zelfvoorziening zorg je zelf voor je behoeften. Welvaart gaat over de mate waarin je met de
beschikbare middelen in je behoeften kunt voorzien. Als je dus veel aan zelfvoorziening doet, kun je
in je behoeften voorzien en is je welvaart dus groter.
Bruto Binnenlands Product is de totale waarde van alle geproduceerde goederen en diensten in een
land. Als een bbp toeneemt, neemt ook de welvaart in het land toe. Dat komt, omdat hoe meer er
wordt uitgegeven aan goederen en diensten (om in je behoeften te kunnen voorzien), hoe meer het
bbp dus toeneemt. Als de totale waarde van goederen en diensten toeneemt, kopen klanten dus veel
en die klanten voorzien dus in hun behoeften.
Er zijn verschillende soorten inkomens:
, Inkomen uit arbeid
Inkomen uit bezit
Inkomen uit overdrachten
Niet iedereen verdient evenveel. Voor inkomensverschillen zijn verschillende oorzaken. De hoogte
van het inkomen wordt beïnvloed door:
Leeftijd
De opleiding die je hebt gevolgd of nodig hebt voor een beroep
Ervaring
Je prestaties
De mate van verantwoordelijkheid
De zwaarte van het beroep
De vraag naar bepaald werk
Personale inkomensverdeling is de verdeling van het totale inkomen in een land over de inwoners.
Het nationale inkomen is de optelsom van alle inkomens uit arbeid en bezit.
Het inkomen per hoofd van de bevolking zegt meer over de welvaart van een land, dan het nationaal
inkomen.
Met koopkracht wordt bedoeld de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt
kopen.
Inflatie = Een algemene prijsstijging van goederen en diensten
Deflatie = De prijzen van goederen en diensten dalen, waardoor je koopkracht toeneemt.
Het gevolg van inflatie is dat het geld minder waard wordt en je koopkracht gaat achteruit.
Het nominaal inkomen is het inkomen dat je in euro’s verdient. Met het reële inkomen houd je
rekening met de gevolgen van inflatie voor je inkomen.
Als de lonen net zoveel stijgen als de prijzen van goederen en diensten, noem je dat
prijscompensatie.
Het verschijnsel waarbij loonstijging voor inflatie zorgt, en de inflatie juist weer voor een verdere
loonstijging heet de loon-prijsspiraal. Dat komt door:
Hogeren lonen -> hogere bedrijfskosten -> hogere prijzen -> hogere lonen -> hogere bedrijfskosten ->
hogere prijzen enzovoorts….
De Europese Centrale Bank kan invloed hebben op inflatie door de rente te verhogen of te verlagen.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek houdt in Nederland de ontwikkeling van alle prijzen van
goederen en diensten bij.
Het CBS kan de inflatie vaststellen d.m.v. het consumentenprijsindexcijfer. Het CBS onderzoekt
maandelijks de prijzen van een groot aantal goederen en diensten die door consumenten worden
gekocht. Met al die gegevens berekent het CBS maandelijks het cpi. Aan de hand van het cpi stelt het
CBS vast hoeveel inflatie (en deflatie) er is.
Het CBS gebruikt bij het bijhouden van de ontwikkeling van alle prijzen van goederen en diensten
indexcijfers. Een indexcijfer laat een procentuele verandering ten opzichte van een afgesproken
periode zien. Die periode noem je het basisjaar.
, Het indexcijfer bereken je zo:
Indexcijfer = nieuw getal : getal in het basisjaar x 100
Een consumentenprijsindexcijfer is een indexcijfer dat de ontwikkeling van consumentenprijzen
weergeeft. Het cpi bereken je door:
1. Vermenigvuldig het indexcijfer van iedere artikelgroep met de bijbehorende wegingsfactor.
2. Tel alle inkomsten van stap 1 bij elkaar
3. Deel je uitkomst van stap 2 door het totaal van alle wegingen
4. Je uitkomst is het consumentenprijsindexcijfer.
Je hebt een gewogen en ongewogen indexcijfer. Bij een ongewogen indexcijfer telt iedere
artikelgroep even zwaar mee. Omdat een huishouden niet aan iedere artikelgroep evenveel geld
uitgeeft, werkt het CBS met een wegingsfactor. Hierdoor telt iedere artikelgroep anders mee. Dat is
een gewogen indexcijfer.
Hoofdstuk 2
Er zijn verschillende geldfuncties:
Ruilmiddel
Rekenmiddel
Spaarmiddel
Bij het kopen en verkopen van goederen en diensten, gebruik je geld als rekenmiddel.
Chartaal geld is geld dat je in je hand kunt houden. Dus alle munten en bankbiljetten die
consumenten en bedrijven bezitten.
Giraal geld is geld dat online staat. Giraal geld bestaat dus eigenlijk uit tegoeden die mensen en
bedrijven op hun betaalrekening hebben.
Een creditsaldo is een positief saldo op je bank.
Als je meer geld uitgeeft dan er op de bank staat, dan heb je een debetsaldo. Je saldo is dan negatief.
Een banksaldo kun je berekenen door:
Nieuw saldo = oud saldo + ontvangsten – betalingen
Banken hebben een belangrijke rol in het geldverkeer. Banken bemiddelen tussen de vraag naar geld
en het aanbod van geld.
Bij enkelvoudige rente wordt het rentebedrag niet bij je spaartegoed toegevoegd, maar alleen wel bij
je betaalrekening. Bij samengestelde rente wordt het rentebedrag wel toegevoegd aan je
spaartegoed.
Enkelvoudige rente bereken je door:
Enkelvoudige rente = rentepercentage x spaarbedrag x jaren
Samengestelde rente bereken je door:
Samengestelde rente = rentepercentage x (spaarbedrag + bijgeschreven rente)
Je kunt verschillende redenen hebben op te sparen. Je noemt dit spaarmotieven:
Sparen voor rente
Sparen uit voorzorg
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper imkeaa. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,49. Je zit daarna nergens aan vast.