Bijlagen
Zienswijze 1
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ6187
Zienswijze 2
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2020:4083
Zienswijze 3
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2017:306
Zienswijze 4
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2013:BZ3221
Zienswijze 5
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2020:3733
Zienswijze 6
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2018:3088
Overige
W.M.B Elfering en G.W. de Ruiter (2019). Bestuursrecht vijfde druk. Den Haag, Boomjuridisch.
Algemene wet Bestuursrecht
Drank- en Horecawet
Veiligheidsplan verbonden aan de exploitatievergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening
Amsterdam
Gemeentewet
Handhavingsstrategie horeca Amsterdam
Handhavingsstrategie Horeca en slijterijen (inclusief winkels) Drank- en Horecawet), Amsterdam 2013
www.amsterdam.nl
https://www.infomil.nl/vaste-onderdelen/onderwerpen/lucht-water/handboek-water/handreiking-lozingen/
procedure-keuze-rechtsbescherming/algemene-beginselen-behoorlijk-bestuur/#h58db4dca-87fc-4f30-af30-
1899348081b5
https://www.amsterdam.nl/veelgevraagd/?productid=%7B4C02F633-2A4B-4C76-A133-167058939688%7D#case_
%7B4238908C-47A9-4F48-987C-81965A65BDB1%7D
,Zienswijze 1
Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
19-08-2009
Datum publicatie
28-08-2009
Voorlopige voorziening+bodemzaak
Last onder dwangsom opgelegd, nadat drie maal (binnen twee jaar) is geconstateerd dat de horeca-
inrichting voor publiek geopend was zonder aanwezigheid van een leidinggevende. Verweerder heeft
terecht geconcludeerd dat verzoeker artikel 24, eerste lid, van de DHW heeft overtreden. Het recht van
een leidinggevende op een pauze tijdens werktijd, doet niet af aan de verplichting en de
verantwoordelijkheid om een vervangende leidinggevende in de inrichting aanwezig te laten zijn danwel
om de inrichting gedurende die tijd voor publiek gesloten te houden.
Verweerder heeft het in het Handhavingsprotocol Horeca opgenomen stappenplan gevolgd door
verzoeker na de eerste constatering schriftelijk te waarschuwen en na een tweede constatering binnen
twee jaar na de eerste constatering een last onder dwangsom op te leggen. Beleid niet kennelijk
onredelijk. Geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten
afwijken van zijn beleid
Rechtspraak.nl
Module Horeca 2009/1922
Verrijkte uitspraak
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummers: GEMWT VV en GEMWT
uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van
[verzoekster],
te Tilburg, verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 19 juni 2009 (bestreden besluit), inzake het
opleggen van een last onder dwangsom. Tevens heeft zij op 20 juli 2009 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 7 augustus 2009, waarbij namens verzoekster aanwezig was [woordvoerder
verzoekster], vergezeld van [mede-woordvoerder], en namens verweerder [woordvoerder verweerder].
2. Beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten
en omstandigheden.
Op 17 mei 2000 heeft verweerder een vergunning op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet (DHW) verleend aan
[naam vergunninghouder] en [naam vergunninghouder], beiden wonende te Tilburg, voor het uitoefenen van een
horecabedrijf aan de [adres] te Tilburg. Op deze vergunning zijn [naam vergunninghouder] en [naam vergunninghouder] als
bedrijfsleiders en beheerders vermeld.
Op 22 april 2008 heeft een medewerker van de afdeling Handhaving van de gemeente Tilburg geconstateerd dat de
inrichting aan de [adres] ([naam inrichting]) geopend was voor publiek, terwijl er geen leidinggevende aanwezig was. Op 21
december 2008 heeft de Politie Midden en West Brabant geconstateerd dat [naam inrichting] om 3.26 uur nog geopend
, was voor publiek. Daarbij heeft [mede-woordvoerder] zich voorgedaan als de exploitant van het café. Op 14 februari 2009 is
wederom geconstateerd dat [naam inrichting] voor publiek geopend was, terwijl er geen leidinggevende aanwezig was.
Bij brief van 17 februari 2009 heeft verweerder verzoekster erop gewezen dat drie maal is geconstateerd dat zij artikel 24
van de DHW heeft overtreden en heeft hij zijn voornemen kenbaar gemaakt om een last onder dwangsom op te leggen.
Verzoekster heeft daartegen haar zienswijze kenbaar gemaakt.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 6 maart 2009 (primair besluit) verzoekster gelast ervoor te zorgen dat bij het
geopend zijn van de inrichting aan de [adres] altijd een leidinggevende aanwezig is, die vermeld staat op de vergunning.
Verweerder heeft daarbij bepaald dat verzoekster voor elke dag na 15 maart 2009, dat geconstateerd wordt dat niet aan de
last wordt voldaan, € 5.000,-- aan de gemeente moet betalen, met een maximum van € 10.000,--. Verweerder heeft in het
primaire besluit vermeld dat de zienswijze van verzoekster geen aanleiding is om zijn voornemen, een last onder dwangsom
op te leggen, niet ten uitvoer te brengen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van verzoekster hiertegen ongegrond verklaard en heeft hij het
primaire besluit gehandhaafd.
Op 2 april 2009 heeft verweerder naar aanleiding van een geconstateerde overtreding op 23 maart 2009 een dwangsom
van € 5.000,-- geïnd.
Op aanvraag van verzoekster heeft verweerder de DHW-vergunning bij besluit van 22 april 2009 gewijzigd in die zin, dat
naast [naam vergunninghouder] en [naam vergunninghouder] ook [mede-woordvoerder] als leidinggevende is aangewezen.
2.2 Verzoekster heeft, samengevat, aangevoerd dat de hoogte van de dwangsom niet in verhouding staat tot de
geconstateerde overtreding. Verzoekster wijst erop dat dergelijke overtredingen in het verleden door verweerder door de
vingers werden gezien. Ook werden dergelijke overtredingen vroeger afgehandeld door het Ministerie van Justitie, waarbij
een boete werd opgelegd van ongeveer € 200,--, hetgeen meer in de lijn van de overtreding was, aldus verzoekster.
Verweerder is voorbijgegaan aan jurisprudentie op grond waarvan de leidinggevende 1,5 uur per dag afwezig mag zijn voor
pauze. Bovendien had verzoekster vóór het primaire besluit een aanvraag ingediend voor wijziging van de DHW-
vergunning, en acht verzoekster het bestreden besluit in strijd met behoorlijk bestuur. Voorts zijn er volgens verzoekster
bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afwijken van zijn beleid.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij niet in staat is om de dwangsom van € 5.000,-- te betalen. Verzoekster heeft de
voorzieningenrechter daarom verzocht het bestreden besluit te schorsen.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de
hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat
vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de
zaak. Daarom zal, op grond van artikel 8:86 van de Awb, tevens onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak.
2.4 Ingevolge artikel 3 van de DHW is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van burgemeester en
wethouders het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
In artikel 24, eerste lid, van de DHW is – voor zover relevant – bepaald dat het verboden is een horecalokaliteit voor het
publiek geopend te houden, indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op een vergunning
met betrekking tot die inrichting of een andere vergunning van dezelfde vergunninghouder.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder
bestuursdwang.
Een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, kan in plaats daarvan op grond van artikel 5:32, eerste lid,
van de Awb aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2.5 De voorzieningenrechter dient te beoordelen of verweerder in redelijkheid een last onder dwangsom heeft opgelegd.
De voorzieningenrechter dient daarbij het bestreden besluit te beoordelen, waarbij het primaire besluit van 6 maart 2009 is
gehandhaafd. De voorzieningenrechter benadrukt dat het uiteindelijke innen van de dwangsom op 2 april 2009 buiten de
omvang van deze procedure valt en derhalve buiten beschouwing moet worden gelaten. Dat geldt ook voor hetgeen op 23
maart 2009 is geconstateerd.
2.5.1 De feiten die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd – de constateringen van 22 april 2008, 21 december
2008 en 14 februari 2009 – worden door verzoekster niet betwist.
Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter op basis van die constateringen terecht geconcludeerd dat
verzoekster artikel 24, eerste lid, van de DHW heeft overtreden. Het recht van een leidinggevende op een pauze tijdens
werktijd, doet niet af aan de verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de DHW en de verantwoordelijkheid van