Samenvatting verpleegkunde ZGT
Week 1: verplegen van chronisch zieken
HFDST 4
Doelstelling: begrip empyt vessel fallacy herkennen en uitleggen
Doelstelling: relatie leggen tussen ASE- model, zelfmanagement en motiverende
praktijkvoering
HFDST 5
Doelstelling: verklaren waarom de prevalentie van chronisch zieken zal stijgen
Brochure ICF
Doelstelling: uitleggen en herkennen wat ICF is en waartoe ICF dient
De ICF: een classificatie voor het beschrijven van het functioneren van mensen
inclusief factoren die op dat functioneren van invloed zijn.
Om het functioneren van mensen te beschrijven heeft de WHO in 2001 de ICF
gepubliceerd. ICF is een afkorting van International Classification of Functioning,
Disability en Health. De Nederlandse vertaling van de ICF is verschenen in 2002.
De ICF is een begrippenkader waarmee het mogelijk is het functioneren van
mensen en de eventuele problemen die mensen in het functioneren ervaren te
beschrijven, plus de factoren die op dat functioneren van invloed zijn.
De ICF is tot stand gekomen na een jarenlange mondiale discussie waarbij veel
landen en organisaties betrokken zijn geweest. Door deze procedure is de ICF
toepasbaar in verschillende culturen en geschikt voor communicatie tussen
verschillende beroepsgroepen voor internationale vergelijking van gegevens.
Artsen en professionals zijn niet meer de enige deskundigen en komen bij
voorkeur pas in actie bij ernstiger problemen. Dit heeft geresulteerd in een meer
kritische, mondige patiënt. Autonomie staat hoog in het vaandel: het zelf mee
beslissen over behandelmogelijkheden, behandeldoelen en prioriteiten en het
zelf kiezen van de behandelaar. Behandelaar en cliënt sluiten, overeenkomstig de
Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO), een
behandelovereenkomst. Daarin zijn onder meer taken en verantwoordelijkheden
vastgelegd. Invoering van het PGB is eveneens een stap ter ondersteuning van
de autonomie van de cliënt.
De heersende trend is om mensen, die eerder intramuraal zouden worden
verzorgd, zo lang mogelijk in de eigen woonsituatie te houden. Dit wordt niet
alleen ingegeven door gebrek aan plaatsen en personeel in instellingen, maar
ook omdat bekend is dat de eigen omgeving met vertrouwde taken en
bezigheden veelal een optimale stimulans vormt.
Zorgt wordt gegeven door mensen met een opleiding in een van de beroepen in
de gezondheidszorg, maar alleen voor zover dat noodzakelijk is. Zorg wordt bij
voorkeur niet door één persoon gegeven, maar door een onderling
samenwerkend team. Dat team bestaat uit professionele behandelaars en
vrijwilligers of mantelzorgers.
Het belang van zorg en ondersteuning van de cliënt door de mantelzorg en
vrijwilligers wordt steeds meer op zijn waarde geschat, gestimuleerd en
gesteund. De mantelzorgers en vrijwilligers moeten echter voldoende worden
ondersteund in de uitvoering van hun zorgtaken en goed worden geïnformeerd.
Ontwikkelingen in de zorg
De ontwikkeling van de ICF past bij de ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren
in de zorg hebben voorgedaan. Patiënten/cliënten willen goed geïnformeerd
worden en eisen uitleg in begrijpelijk taal.
Belang van eenduidige terminologie
1
,Mensen verschillen in taalgebruik. Daardoor kan verwarring ontstaan en voelt
iemand zich soms niet begrepen. Verwarring kan ook ontstaan wanneer
beroepsgroepen in hun eigen vakjargon praten met anderen, die dat jargon niet
kennen.
Wanneer mensen samenwerken is het noodzakelijk dat men elkaar begrijpt.
Langs elkaar heen werken, fouten maken omdat een opdracht niet duidelijk is,
elkaar onvoldoende informeren, kunnen deels worden voorkomen door voor
dezelfde soort dingen dezelfde termen te gebruiken. continuïteit is de
behandeling (ketenzorg) – het kortsluiten en afstemmen tussen intramurale en
extramurale zorg en binnen zorgteams – is een belangrijk aandachtspunt in de
zorg. Zorgteams bestaan uit zowel professionals als uit niet-professionals.
Voor het toewijzen van zorg en voorzieningen wordt het instrument van de
geïntegreerde indicatiestelling gehanteerd. Daarbij worden alle relevante
aspecten meegewogen, inclusief de wensen en prioriteiten van de cliënt, en de
beschikbaarheid van mantelzorgers en vrijwilligers. In deze ontwikkeling past
meer dan ooit eenheid van taal.
ICF: eenduidige taal
De ICF sluit qua inhoud en schema van samenhang tussen relevante factoren
naadloos aan bij de geschetste ontwikkelingen in de gezondheidszorg. De termen
uit de ICF zijn geschikt voor beschrijving van het functioneren van alle mensen,
niet alleen voor (chronisch) zieke en gehandicapte personen.
Ook zijn ICF-termen geschikt om aan te geven waar de zorg of behandeling zich
op richt, wat de doelen, prioriteiten en resultaten zijn.
Classificaties
Classificaties zijn in essentie boeken met op een systematische wijze geordende
standaardtaal om een bepaald onderwerp of fenomeen te benoemen. De WHO
heeft een aantal classificaties ontwikkeld om gegevens over de
gezondheidstoestand van personen eenduidig vast te leggen. Voor de zorgsector,
en in het kader van gezondheidszorgbeleid, welzijnsbeleid en algemeen
maatschappelijk beleid, is naast de ICF één andere WHO-classificatie van belang.
Dit is de ICD-10.
Perspectieven en begrippen uit de ICF
Doelstelling: uitleggen wat binnen ICF wordt bedoeld met functies en
anatomische eigenschappen, stoornissen en activiteiten en participatie
De ICF biedt een standaardtaal en een schema voor de beschrijving van het
menselijk functioneren en wat daarmee verband houdt. Met de ICF kan iemands
functioneren beschreven worden vanuit drie verschillende perspectieven:
- Het perspectief van de mens als organisme, als lichaam
- Het perspectief van het menselijk handelen, activiteiten
- Het perspectief van participatie, deelname aan het maatschappelijk leven.
Perspectief 1: de mens als organisme
Bij de mens als organisme gaat het om de onderdelen van het lichaam:
lichaamsdelen, orgaanstelsels, organen en onderdelen van organen. Hiervan
kunnen met de ICF zowel de functies als de anatomische eigenschappen worden
beschreven.
Functies zijn de fysiologische en mentale eigenschappen van het menselijk
organisme.
Met anatomische eigenschappen wordt bedoeld de positie, aanwezigheid,
vorm en continuïteit van onderdelen van het menselijk lichaam. wanneer de
functie of anatomische eigenschap niet optimaal is, dan spreekt men van een
stoornis.
2
,Stoornissen zijn afwijkingen in of het verlies van functies of anatomische
eigenschappen.
Perspectief 2: het menselijk handelen
Bij het perspectief van het menselijk handelen, gaat het erom wat iemand doet of
(nog) zelf kan doen, welke activiteiten iemand uitvoert of zou kunnen uitvoeren.
Activiteiten zijn onderdelen van iemands handelen. Wanneer er problemen zijn
met het uitvoeren van een activiteit, dan spreekt men van een beperking.
Beperkingen zijn moeilijkheden die iemand heeft met het uitvoeren van
activiteiten.
Perspectief 3: participatie
Bij participatie gaat het erom of iemand mee kan doen aan het maatschappelijke
leven op alle levensterreinen, of hij/zij ook daadwerkelijk meedoet en of iemand
een volwaardig lid van de maatschappij is of kan zijn. centraal staat hier de
persoon in wisselwerking met zijn/haar omgeving.
Participatie betreft iemands deelname aan het maatschappelijke leven.
Participatieproblemen zijn problemen die iemand heeft met het deelnemen
aan het maatschappelijk leven. Participatieproblemen impliceren niet per definitie
een beperking, wel is er sprake van een nadrukkelijke aanwezigheid of
afwezigheid (invloed) van een omgevingsfactor.
Beïnvloeding van het functioneren
In de ICF is onderkend dat het menselijk functioneren door verschillende factoren
wordt beïnvloed:
- Medische factoren
- Persoonlijke factoren
- Externe factoren
Externe factoren zijn iemands fysieke en sociale omgeving. Externe factoren
kunnen het functioneren positief of negatief beïnvloeden.
Persoonlijke factoren bestaan uit kenmerken van het individu die geen deel
uitmaken van de functionele gezondheidstoestand.
Schema
In figuur 1 van het PDF bestand is aangegeven hoe de verschillende aspecten
van iemands gezondheidstoestand op elkaar kunnen inwerken. Daarin is tevens
aangegeven dat externe factoren en persoonlijke factoren elkaar kunnen
beïnvloeden en van invloed kunnen zijn op iemands gezondheidstoestand.
De ziekte de baas, hoofdstuk 4 en 5
4.2 Verplegen met durf
Het vraagt soms durf om af te wijken van de normen op een afdeling of in een
team. Ook voor verpleegkundigen is de vraag naar positieve en negatieve
vrijheid een belangrijke vraag. De concrete realisering van positieve vrijheid
tijdens het werk in de verpleegpraktijk blijkt echter niet probleemloos te
verlopen. Dierkx de Casterle concludeert dat verpleegkundigen geneigd zijn zich
bij morele beslissingen te snel te conformeren aan gepresenteerde argumenten
en uit te voeren wat opgelegd wordt, ook al is dit onverenigbaar met hun eigen
denk- en gevoelspatroon. Als verpleegkundigen de autonomie van hun patiënten
willen respecteren en zo nodig willen helpen herstellen, dan vraagt dit in de
eerste plaats een versterken van hun eigen autonomie en reflectie op hun denk-
en handelingskader. Het aanvaarden van eigen persoonlijke verantwoordelijkheid
impliceert dat de verpleegkundige op basis van professionele deskundigheid en
3
, via eigen handelen het persoonlijk antwoord geeft op het appèl dat van de
patiënt uitgaat. In de relatie tussen de verpleegkundige en de patiënt houdt de
verpleegkundige dan rekening met de mogelijkheid van haar eigen persoonlijke
autonomie en de persoonlijke autonomie van de patiënt als existentieel proces.
Het realiseren van het solidariteitsbeginsel is gediend met authentieke
verpleegkundigen, die hun persoonlijke autonomie gebruiken en voor hun zaak
willen gaan. Als er niet wordt uitgegaan van de mogelijkheid dat
verpleegkundigen als autonome mensen kunnen reageren, dan bestaat het
gevaar dat verpleegkundigen willoos meegaan in het denken in instrumenteel-
technische termen en daardoor vervallen in cynisme of professionele autoriteit.
Ook is het mogelijk dat zij als tegenreactie opgaan in een soort holisme, dat
mensen los van hun context ziet.
Gedeelde autonomie
Doelstelling: benoemen wat wordt bedoeld met shared autonomy
De afhankelijkheid die het gevolg is van een chronische aandoening onderscheidt
zich op twee manieren van de afhankelijkheid die ieder mens ervaart tijdens
verschillende levensperioden. Enerzijds zijn mensen afhankelijk van de zorg van
anderen, maar anderzijds geven ze daarvoor ook iets terug aan anderen. Daarom
kan gesproken worden van shared autonomy, gedeelde autonomie, en van een
ruilrelatie. Telkens als er sprake is van een kennelijke tegenprestatie – en dus van
wederkerigheid – wordt die wederzijdse afhankelijkheid tussen partijen juist
opgevat als een vorm van zelfstandigheid: elk van beiden heeft dan voor zichzelf
gezorgd.
Als gevolg van een chronische aandoening kan de wederkerigheid uit balans
raken door de aard en de mate van afhankelijkheid. Enerzijds kan de hulp die
iemand van anderen nodig heeft zulk vormen aannemen dat de gebruikelijke
ruilverhoudingen hiervoor niet meer toereikend zijn. Anderzijds kan hulp nodig
zijn waarvoor de kennis en de vaardigheid van de ruilpartners ontoereikend is. In
dat geval heeft de chronisch zieke één of meerdere vormen van professionele
hulp nodig. Vaak gaat het om een combinatie van meerdere soorten
zorgverlening.
Iemand kan op verschillende manieren en om verschillende redenen
zorgafhankelijk worden. Belangrijk is dat er onderscheid wordt gemaakt in de
verschillende soorten afhankelijkheid, zodat de persoonlijke vrijheid van het
individu niet wordt verward met de beperkingen in zijn lichamelijk functioneren.
Versterking van de eigen identiteit
Een chronisch zieke is een persoon met een eigen identiteit, een eigen zelfbeeld,
een eigen lichaamsbeeld en eigen zienswijze op zijn leven. Deze identiteit komt
tot uitdrukking en wordt in stand gehouden in de interactie met de omgeving.
Om zichzelf als persoon in stand te houden op een wijze dat iemand zichzelf als
herkenbaar ‘ik’ kan blijven ervaren, moet hij zichzelf zowel fysiologisch als
psychologisch iedere keer opnieuw aan zijn situatie kunnen adapteren. Dat doet
een groot beroep op zijn autonomie. Als mensen er niet in slagen om een
evenwicht te vinden in het trouw blijven aan zichzelf en het bijstellen van de
gemaakte keuzes en zienswijzen, dan kan dit leiden tot onopgeloste problemen
die op een later tijdstip weer actueel kunnen worden.
4.3 Zelfmanagement en zorgafhankelijkheid
Doelstelling: uitleggen wat het begrip zelfmanagement inhoudt en
begrijpen wat het doel is van zelfmanagement
4