De bestuurlijke kaart van de Europese Unie
,1 Van slagveld tot onderhandelingstafel: de geschiedenis van de Europese
samenwerking
1.1 Strijden tegen de machinaties van het machtsevenwicht
De Europese betrekkingen werden jaren lang in het teken van het machtsevenwicht. De logica van het
machtsevenwicht zegt dat de macht over de lidstaten verdeeld zou blijven en niet een lidstaat zo machtig werd dat zij
zullen regeren.
Het veiligheidsdilemma speelde zich in de vorige eeuw af. Om veiligheid te creëren gingen lidstaten zich steeds vaker
bewapenen. Dit leidde bij andere lidstaten tot wantrouwen, waardoor zij zich extra gingen bewapenen.
1.1.1 Jean Monnet; een andere logica
Jean Monnet schreef in 1943 aan zichzelf een notitie. Het was voor hem al duidelijk dat geallieerde de strijd zouden
winnen. Hij stelde zichzelf de vraag wat er moest gebeuren met Europa. Zijn oplossing zag er as volgt uit:
- Het streven naar een Europese samenwerking
- Supranationale instituties
De landen die hiermee instemde zijn landen zouden er samen voor zorgen dat het onderlinge vertrouwen
langzamerhand weer werd opgebouwd.
Dit wordt de functionele logica van Monnet genoemd. → werd Schumaplan
1.1.2 IJzeren Gordijn (1945-1946)
Op de conferentie van Jalta bereikte de drie grote leiders een overeenstemming van de bezettingszones van Duitsland.
→ Vier bezettingszones.--> Conf. Van Potsdam kwam men hierover in overeenstemming.
Onder invloed van de toenemende spanningen tussen Oost en West heeft Churchill in 1946 het ijzeren gordijn Hij zei
in zijn rede dat hij de Verenigde staten van Europa oprichtte. Hij dacht hierbij aan een eigen leger, hof van justitie en
het bevorderen van de vrij handel.
1.1.3 Marshallplan, BRD en DDR (1947-1949)
In 1947 ging het IJzeren gordijn dicht en de VS zette het Marshallplan op. Dit was een plan om Europa weder op te
bouwen. In 1949 werd het te lastig om de vier bezettingszones te behouden. De Duitse Bondsrepubliek(BDR) en de
Duitse Democratische Republiek(DDR) werden opgericht.
1.2 Revolutie in de Europese betrekkingen (1950-1954)
De VS spande zich in om een West-Europese eenheid te creëren als beschermingsblok tegen de communistische
dreiging vanuit de Sovjet-Unie en haar Oost-Europese satellietstaten.
➔ Pact van Brussel = collectieve verdediging
➔ De raad van Europa en OESO waren van puur intergouvernementele staat
Niet supranationale samenwerking was de eerste prioriteit van de West-Europese staten, maar het verkrijgen van een
dubbele veiligheidsgarantie tegen de Sovjet-Russische en Duitse dreiging. Deze kon alleen gegeven worden door de
VS. In mei 1950 werd de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAV O) opgericht, waarmee de VS tegemoetkwam
aan het West-Europese verlangen naar bescherming.
1.2.1 Het Schumanplan (1950)
Op 9 mei 1950 lanceerde de Franse minister van Buitenlandse Zaken, Robert Schuman, een plan voor supranationale
samenwerking in West-Europa. Volgens dit plan, dat bedacht was door Monnet maar bekend werd als het
Schumanplan, zouden de West-Europese staten bevoegdheden op het gebied van de kolen- en staalproductie
overdragen aan een orgaan ‘boven’ de deelnemende staten: een supranationale instelling.
Het Schumanplan betekende het begin van de ‘revolutie in de Europese betrekkingen’ volgens het scenario dat
Monnet in de zomer van 1943 op papier had gezet.
, In het plan van Schuman zou Frankrijk een eventuele Duitse dreiging namelijk niet meer puur (militair) defensief
tegemoet treden. Het beleidsterrein waarop dat zou moeten geschieden, was de kolen- en staalindustrie, die een
cruciale rol had gespeeld in de oorlogsmachine van Adolf Hitler. Het nieuwe beleid was gericht op supranationale
integratie: controle door samenwerking.
1.2.2 De totstandkoming van de EGKS (1951-1952)
Het Schumanplan kon rekenen op enthousiaste instemming van de BRD. Het paste immers goed in het buitenlandse
beleid van Konrad Adenauer, de eerste West-Duitse bondskanselier. Hij wilde de BRD economisch, politiek en militair
aan West-Europa binden, de zogenoemde Westbindung, om zo de vrees voor nieuwe Duitse agressie weg te nemen.
Naast Frankrijk en de BRD reageerden Italië, België, Nederland en Luxemburg positief op het Schumanplan. Deze
landen waren economisch en maatschappelijk nauw verbonden met Frankrijk en de BRD. Zo was voor handelsland
Nederland het wegnemen van handelsbelemmeringen door Europese samenwerking een voorwaarde voor
economische groei en welvaart.
Aan de onderhandelingen over het plan van Schuman en Monnet namen dus zes landen deel. Op 18 april 1951
ondertekenden zij het Verdrag van Parijs ter oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) en
na ratificatie door de nationale parlementen van de zes lidstaten trad het verdrag in augustus 1952 in werking.
Het supranationale bestuurlijke centrum van de EGKS werd gevormd door een negenkoppige Hoge Autoriteit,
waarvan Monnet de eerste voorzitter werd. De Nederlandse diplomaat en voormalig privésecretaris van koningin
Wilhelmina Max Kohnstamm werd de eerste secretaris-generaal.
De Hoge Autoriteit werd gecontroleerd door een Algemene Vergadering, bestaande uit 78 leden uit de nationale
parlementen. De beslissingsmacht binnen de EGKS lag niet bij de Hoge Autoriteit maar bij de Raad van Ministers,
waarin bewindslieden uit de regeringen van de lidstaten zitting hadden. De rechtsprekende macht kwam toe aan het
Europese Hof van Justitie.
1.2.3 De mislukking van de EDG en de Akkoorden van Parijs (1952-1954)
In dezelfde periode waarin de EGKS definitief vorm kreeg, lanceerde Monnet een tweede plan voor Europese
integratie. Dit was gericht op het oprichten van de Europese Defensiegemeenschap (EDG). Het lukte echter niet om
dit project op te zetten, omdat Frankrijk weigerde om het te ondertekenen. Dit kwam doordat in het voorstel stond
dat Duitsland zich zou mogen herbewapenen en bij de NAVO zou komen. Dit was voor Frankrijk niet toelaatbaar.
1.3 De oprichting van de EEG en Euratom (1955-1968)
In het voorjaar van 1955 circuleerden er twee nieuwe plannen voor Europese integratie. Deze plannen beoogden een
relance européenne, een wedergeboorte van het integratieproces na het fiasco van de EDG
1.3.1 Relance européenne (1955)
Monnet & Spaak werkte samen aan twee initiatieven:
• Sector integratie
• Gemeenschappelijke markt
Bij het opzetten van een gemeenschappelijke markt zal in fases verlopen. Fasen van economische integratie zijn:
• vrijhandelszone: bij import en export tussen de lidstaten onderling worden aan de grenzen
• geen importheffingen opgelegd; het onderlinge invoertarief is dus nul;
• douane-unie: het voorgaande plus een gezamenlijk ‘buitentarief’ bij import uit en export naar niet-lidstaten
(importheffing, exportsubsidie);
• gemeenschappelijke of interne markt: het voorgaande plus vrij verkeer van personen, kapitaal, goederen en
diensten (afbouw van niet-tarifaire belemmeringen, zoals studiefinanciering alleen voor ‘eigen’ studenten);
• economische en monetaire unie: het voorgaande plus harmonisatie van het monetaire en economische
beleid.
Op 1 en 2 juni 1955 vond in de Siciliaanse havenplaats Messina een conferentie plaats over de plannen van Beyen,
Monnet en Spaak. Op de valreep stemde het de Benelux om de BRD, Frankrijk en Italië met aan de Resolutie van
Messina in. → het stelde nog niet echt iets voor. Er werd een commissie ingesteld naar de haalbaarheid van een
, gemeenschappelijke markt en een atoomgemeenschap. Daarmee hielden ze alle opties open. Spaak werd benoemd
tot voorzitter van het comité. → Spaakrapport
1.3.2 ‘Europa’ in de wereld (1956-1957)
In het Spaakrapport werden de Euratom en de gemeenschappelijke markt onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Daarnaast pleitte het rapport voor de oprichting van een supranationale Europese Commissie die verantwoordelijk
zou zijn voor de stapsgewijze invoering van de gemeenschappelijke markt. Tijdens de Conferentie van Venetië op 29
en 30 mei 1956 besloten de EGKS-lidstaten de conclusies van het Spaak-rapport te aanvaarden en
verdragsonderhandelingen te openen. → de onderhandelingen verliepen stroef.
Verdragen van Rome, op 25 maart 1957, werden de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en Euratom werden
opgericht.
1.3.3 Het Europa van De Gaulle (1958-1968)
In 1958 werd generaal Charles de Gaulle premier van Frankrijk, in 1959 president. Zijn eerste prioriteit was de positie
van Frankrijk in de wereld. Een essentieel onderdeel van De Gaulles buitenlandbeleid was zijn streven naar een
intergouvernementeel en ‘Europees’ Europa dat, onder leiding van Frankrijk, als een onafhankelijke derde macht naast
de twee supermogendheden – de VS en de Sovjet-Unie – zou functioneren. Het Verenigd Koninkrijk verschilde in zijn
ogen te veel van het Europese continent en paste daarom niet in de EEG.
Het Britse lidmaatschap van de EEG zouden de Amerikanen hun greep op de Europese samenwerking aanzienlijk
kunnen versterken.--> gevolg hiervan is dat Gaulles 2x veto voor toetreding inzette.
Volgens De Gaulle diende Europa een klassiek ‘Europa van staten’ te zijn, dus vooral intergouvernementeel. Voor een
dominante rol van supranationale Europese integratie was geen plaats in zijn visie. Dit bracht hem in 1965 hard in
botsing met de Europese Commissie.
De Commissie had voorstellen gedaan met betrekking tot de financiering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
(GLB), die onder meer het invoeren van besluitvorming bij meerderheid en een uitbreiding van de bevoegdheden van
de Commissie behelsden. Door te verklaren dat dit voor Frankrijk onaanvaardbaar was, veroorzaakte De Gaulle de
zogenoemde legestoelcrisis.
1.3.4 Permanente strijdpunten
De volgende decennia zouden veel onopgeloste strijdpunten blijven sluimeren:
■de methode van integratie (supranationaal of intergouvernementeel);
■de snelheid en omvang van integratie (verdieping en/of verbreding);
■de (stem)verhoudingen tussen grote en kleine lidstaten.