HC 1
1. een delirium omschrijven aan de hand van de DSM-5 criteria;
A. Een stoornis in het bewustzijn (verminderd besef van de omgeving) en de aandacht (een
verminderd vermogen om de aandacht te sturen, te richten, vast te houden en te
verplaatsen).
B. De stoornis ontwikkelt zich in korte tijd (meestal binnen een aantal uren of dagen),
betreft een verandering in het premorbide niveau van bewustzijn en aandacht, en heeft
de neiging in de loop van de dag in ernst te fluctueren.
C. Een bijkomende stoornis in de cognitieve functies (bijvoorbeeld in geheugen, oriëntatie,
taal, visuospatiële functies of waarneming)
D. Er zijn aanwijzingen vanuit anamnese, lichamelijk onderzoek of laboratoriumuitslagen
dat de stoornis het directe pathofysiologische gevolg is van een somatische
aandoening, intoxicatie door of onttrekking van een middel (zoals een drug of
medicatie), of blootstelling aan een giftige stof, of het gevolg is van multipele
oorzaken.
2. symptomen van een delirium noemen en er suggesties voor vragen en observaties bij delier
noemen;
Verschijnselen delier:
Stoornis in het bewustzijn en de aandacht:
Desorientatie
Verwardheid
Hallucinaties
Meestal angstige of dysfore stemming
Onrust of apathie
Geheugenstoornissen
Aandacht kan niet worden vastgehouden
Verschijnselen nemen vaak 's avonds en 's nachts toe in ernst, overdag heldere
momenten.
Somatische verschijnselen:
Incontinentie voor urine en faeces
Tremoren
Tachycardy
Hypertensie
Verhoogde transpiratie
Vergrote pupillen
Affectieve verschijnselen (vooral bij hyperactief/hyperalert delier):
Agressie
Angst
Radeloosheid
Vijandigheid
Somberheid
Euforie (zeldzaam)
Verschijnselen stil delier:
Bij een stil delier of hypoactief-hypoalert delier
Geremdheid
Apathie
Stuporeus (bewegingsloos, gaat richting bewusteloosheid
,3. methoden van diagnostisch onderzoek benoemen;
Screening:
DOS (Delirium Observation Screening)
CAM (Confusion Assessment Method)
Aan de hand van 4 open vragen wordt bepaald in hoeverre iemand een delier heeft.
NCS (Neechman Confusion Scale)
4. de belangrijkste mogelijke oorzaken en risicofactoren van een delier noemen;
Exacte oorzaken zijn onduidelijk. 2 hypothesen:
1. Neurotransmitterhypothese
De neurotransmitterbalans is ontregeld. O.a. een verhoogde spiegel van dopamine,
noradrenaline, glutamaat.
2. Ontstekingshypothese
Aanwezigheid van cytokines in de hersenen: stoffen die in de ontstekingsstofwisseling
betrokken zijn.
Cytokinen en neurotransmitters beïnvloeden elkaar waarschijnlijk, dus deze twee hypotheses
vullen elkaar mogelijk aan.
5. het werkingsmechanisme van een delier beschrijven;
Werkingsmechanisme
1. Predisponerende factoren (risicofactoren of kwetsbaarheidsfactoren)
Zoals cognitieve problemen, geheugenstoornis, zintuigelijke stoornissen, langdurig
gebruik van alcohol en opioiden, leeftijd > 70 jaar, eerder doorgemaakt dlier, TIA, CVT,
depressie of andere somatische ziekte.
2. Precipiterende (of luxerende factoren), zoals polyfarmacie, operatie en trauma, acute
opname in een ziekenhuis, val, infectie, hypoxie, dwangmiddelen, insult, CVA,
hormoonaandoeningen, cad, enz..
6. de incidentie en prevalentie van het delier aangeven;
EPIDEMIOLOGIE
• 10 - 40 % bij opgenomen ouderen op een chirurgische of interne afdeling
• 50 - 80 % op Intensive Care Units
• 35% van de mensen bij opname in een verpleeghuis
• 8,2% van de mensen in een verzorgingshuis
• Algemene bevolking: prevalentie van 1,8-2,3% bij 65+
, 7. het beloop en prognose beschrijven voor het delier;
Symptomen fluctueren over etmaal (doorgaans meer uitgesproken in avond en nacht)
Acuut ontstaan
Fluctuatie van de verschijnselen: overdag vaak meer heldere momenten, ‘s avonds en ‘s
nachts verergering van klachten.
Meestal spontaan herstel binnen dagen/weken
Patiënt ervaart zichzelf niet als ‘ziek’
Prognose:
Gevolgen op korte termijn:
Missen van signaal dat er een somatisch iets mis is
Risicogedrag van patient (vallen, lijnen uittrekken)
Belemmert somatische behandeling en herstel
Lijden patient
Gevolgen op lange termijn:
Toegenomen sterfte (2 tot 5 maal meer overlijdens dan wanneer er geen delier
aanwezig is)
Langere opnameduur
Meer ontslag naar verpleeghuis
Meer somatische aandoeningen
Verlies van zelfredzaamheid
Onvoldoende cognitief herstel -> toename cognitieve achteruitgang (ontwikkeling
dementie
8. het onderscheid weergeven tussen delier, alzheimer type dementie, en de depressieve
stoornis;
Dementie Delier Depressie
Begin Meestal geleidelijk, Plotseling Meestal geleidelijk,
apathie, interesse, Ontstaat in uren tot apathie, interesse geen
initiatief verlies, traagheid dagen. initiatief, traagheid van
van denken/handelen denken/handelen.
Ontstaat geleidelijk, in Ontstaat meestal in
maanden tot jaren. enkele weken.
Duur Jaren Dagen tot weken Weken, maanden
Beloop stabiel over het etmaal symptomen fluctueren dagschommelinge n:
over etmaal doorgaans zijn de
(doorgaans meer klachten ’s morgens
uitgesproken in avond erger dan ‘s avonds
en nacht)
Bewustzij Soms gestoord, laat in Gestoord Soms verminderd
n beloop