Dit is een samenvatting van het vak maatschappijwetenschappen voor leerlingen uit 5 vwo. In deze samenvatting zijn hoofdstuk 2 en 3 samengevat en onderverdeeld in de volgende paragrafen:
H2. De samenleving en verschillen:
§1 Sociale ongelijkheid
§2 Macht
§3 Gezag en niveaus
§4 Samenwerki...
Maw samenvatting hfst 2 & 3
§2.1: sociale ongelijkheid
(Van Verhouding) Sociale ongelijkheid= is een situatie waarin verschillen tussen mensen, in al
dan niet aangeboren kenmerken/ eigenschappen consequenties hebben voor hun
maatschappelijke positie en die leiden tot een ongelijke verdeling van schaarse en
hooggewaardeerde zaken, van waardering en behandeling.
Mensen kunnen van elkaar verschillen in heel veel kenmerken zoals geslacht, leeftijd maar ook
nationaliteit en levens- en geloofsovertuiging etc. Als er op basis van die verschillen onderscheid
gemaakt wordt tussen mensen is er sprake van sociale ongelijkheid.
Aangeboren verschillen: geslacht, huidskleur en een handicap.
Niet aangeboren verschillen: door socialisatie dingen die je zelf zo verwerft zoals het werk
dat je doet, de plek waar je woont of je opleidingsniveau. Opleidingsniveau en
intelligentie is bijv. een grijs gebied vanwege het nature-nurture debat. (Aangeboren of
niet aangeboren?)
Er wordt een betekenis gehecht aan die verschillen: ‘er worden consequenties verbonden aan de
verschillen tussen mensen’. Zoals bijvoorbeeld dat mannen meer betaald krijgen dan vrouwen met
dezelfde baan.
Discriminatie is de ongelijke verdeling in gelijke gevallen. Sociale ongelijkheid gaat breder; over hoe
de samenleving verschillen tussen mensen op verschillende manieren waardeert.
Vier soorten sociale ongelijkheid (de vier die daar in het boek staan hoeven we niet te weten)
Ongelijke verdeling van (politieke) macht: het beschikken over fysieke dwangmiddelen
zoals bijv. een leger of de politie als juridische hulpbron maar ook geld en bevoegdheden.
Zoals een burgemeester met zijn functie meer macht zal hebben in de politiek dan een
willekeurige burger.
Ongelijke verdeling van bezit: dit gaat over schaarse en hooggewaardeerde zaken. Zoals
kennis, inkomen en vermogen. Vermogen is ook grondbezit en spaargeld.
Ongelijke verdeling van status: dit gaat over de waardering en behandeling van personen
op basis van hun maatschappelijke positie of leefstijl. Maar ook op basis van functie
(zoals een keizerin), talent (zoals een zangeres) of expertise (zoals een dokter).
Maatschappelijke ladder
In de samenleving nemen individuen allemaal een andere maatschappelijke positie in. De verdeling
van de maatschappij in groepen waartussen sociale ongelijkheid bestaat noemen we sociale
stratificatie. Die groepen worden ook wel sociale lagen genoemd. Een sociale laag is een groep met
dezelfde maatschappelijke positie.
Als die sociale lagen boven elkaar worden geplaatst ontstaat er een maatschappelijke ladder. Bij
deze indeling staan mensen met meer bezit, status of macht hoger dan anderen. Deze ladder op basis
van een beroep heet een ‘beroepsprestigeladder’; hierbij past dezelfde indeling. Dus een chirurg staat
hoger op de beroepsprestigeladder dan een schoonmaker.
Sociale mobiliteit
De mogelijkheid om te stijgen of dalen op de maatschappelijke ladder heet sociale mobiliteit.
In een gesloten samenleving is er nauwelijks sprake van sociale mobiliteit.
In een open samenleving (Zoals Nederland) is er wel sprake van sociale mobiliteit.
Hoe kom je bij je maatschappelijke positie?
Positietoewijzing: dit verwijst naar maatschappelijke oorzaken waardoor een persoon of een
groep op een bepaalde positie terecht komt zonder dat het individu of de groep zelf daar
invloed op hebben.
o Dit hoeft niet altijd discriminatie te zijn; bijv. De overheid kan sommige groepen
mensen juist meer kansen bieden op sociale mobiliteit.
, Positieverwerving: dit verwijst naar het proces waarbij individuen een maatschappelijke
positie verwerven op basis van hun eigen bijdrage of de bijdrage die de groep, waarbij het
individu hoort, levert. Zoals door zelf te studeren en daar een bepaalde baan mee te krijgen.
Verzorgingsstaat:
In iedere samenleving verschilt de wens om iets aan sociale ongelijkheid te doen. In de westerse
landen zie je vormen van verzorgingsstaten die daar wel mee bezig zijn. Een verzorgingsstaat noemen
we een institutie: een geheel van geschreven en ongeschreven regels om gedrag te reguleren, te
beperken. De verzorgingsstaat heeft als doel solidariteit te creëren; het willen helpen van elkaar. We
helpen elkaar als dat noodzakelijk is een daar betalen we belasting etc. voor. Dat zou leiden tot minder
sociale ongelijkheid.
Collectieve en private goederen:
Collectieve goederen: goederen waar niemand uitgesloten van kan worden; ze zijn
beschikbaar voor iedereen; ze zijn non-exclusief. Zoals schoon water en over wegen rijden.
Iedereen betaalt mee aan collectieve goederen d.m.v. belastingen.
Private goederen: goederen waar mensen voor moeten betalen. Mensen die niet betalen voor
deze goederen krijgen ze ook niet. Zoals eten, drinken of een telefoonabonnement. Deze
goederen zijn wel exclusief.
Als een samenleving of een groep collectieve goederen tot stand wil brengen, noemen we dit een
collectieve actie. Maar mensen zitten ook met eigenbelang. De discussie over of en wanneer mensen
zich gaan inzetten voor een collectieve actie noemen we het dilemma van de collectieve actie.
Tot slot: (alleen de dingen die heel goed al zijn samengevat dus iets wat hieronder niet staat maar wel
in de tekst hierboven moet je alsnog kennen!)
Mensen zijn verschillend en deze verschillen kunnen leiden tot sociale ongelijkheid. Ongelijkheid is
vaak onbewust omdat de cultuur in een samenleving bepaalde verschillen gewoonweg meer of minder
waardeert. Omdat we in een moderne samenleving veel sociale ongelijkheid onwenselijk vinden, is de
verzorgingsstaat bedacht. De overheid zorgt hierbij voor een collectieve actie zoals het vormgeven van
solidariteit.
§2.2 Macht
(Van Verhouding) Macht = het vermogen om hulpbronnen in te zetten om bepaalde
doelstellingen te bereiken en de handelingsmogelijkheden van anderen te beperken of te
vergroten.
Een actor is een groep of een persoon die betrokken is bij maatschappelijke vraagstukken. Dit kan ook
bijvoorbeeld een staat zijn zoals Nederland of een groep zoals immigranten of een individu.
Als mensen samenwerken voor een collectief goed te realiseren heet dat een collectieve actie. Niet
iedereen wil daar moeite, tijd of geld voor inzetten. Dit kan ook gebeuren bijvoorbeeld bij een
groepsopdracht op school. Het dilemma van de collectieve actie; dit dilemma voor actoren gaat over
of ze wel of niet mee willen doen aan de samenwerking voor een collectief goed.
De actoren die wel profiteren van het collectieve goed maar er niet aan bijdragen worden free riders
genoemd. Bijvoorbeeld het overschrijven van een verslag zonder er iets voor terug te doen of geven.
Ook op wereldschaal zijn er free riders. (Voor een voorbeeld kijk bladzijde 38.)
Oplossing voor het dilemma van collectieve actie;
Een oplossing kan dwang zijn. Maar hiervoor heeft het actor die dwang wil uitoefenen macht
nodig; het vermogen handelingsmogelijkheden van anderen te beperken of vergroten. Een
actor met macht kan anderen verplichtingen opleggen omdat er anders negatieve sancties aan
zouden zitten. Dus zou dwang op die manier kunnen werken. In Nederland is de staat die actor
, die op die manier macht uitoefent. Een staat kan mensen, met een beroep op het algemeen
belang, dwingen mee te doen aan collectieve acties. Daar kunnen straffen maar ook fysiek
geweld bij worden gebruikt. Mensen accepteren dit als de staat blijft bij een redelijke
democratische besluitvorming. (Zie voorbeeld op blz 39).
Twee delen van definitie ‘Macht’
‘Een actor met macht heeft de mogelijkheid om hulpbronnen in te zetten om zijn doel te
bereiken.’
o Hulpbronnen kunnen verschillende dingen betekenen, bijvoorbeeld; kracht, geld,
informatie, kennis of daadwerkelijk een leger hebben etc.
‘Een actor met macht kan een andere actor beperken in zijn (handelings)mogelijkheden of die
ander juist meer (handelings)mogelijkheden geven’.
o Zoals bijvoorbeeld ouders; als zij hun kind meer zakgeld geven kan het kind meer
dingen kopen en doen dus worden zijn/haar mogelijkheden vergroot. Als ouders hun
kind geen zakgeld meer geven kan het kind minder/geen dingen meer kopen of doen
dus worden zijn/haar mogelijkheden beperkt.
Vier hulp- of machtsbronnen
Affectieve machtsbronnen: invloed op grond van gevoel en emotie. Zoals zielig kijken.
Cognitieve machtsbronnen: invloed op basis van kennis. Zoals een arts die expert is op het
gebied van medische kennis.
Economische machtsbronnen: invloed op basis van geld of het bezit van schaarse goederen.
Politieke machtsbronnen: invloed van de overheid of politieke machtsdragers. De overheid
verplicht leerplicht en mensen moeten zich daaraan houden aangezien het een wet (een regel)
is.
Asymmetrische relatie van macht:
Bij macht is er een asymmetrische relatie tussen de actoren; er is pas sprake van macht van de
een over de ander als de ene actor de ander kan dwingen iets anders te doen dan hij uit zichzelf
had willen doen. Als twee mensen evenveel hulpbronnen hebben, kunnen ze elkaar niet met
deze hulpbronnen beïnvloeden en hebben ze geen macht over elkaar. (Zie voorbeelden op blz.
40)
Ook bij machtsuitoefening is er sprake van een asymmetrische relatie. De overheid heeft op
grote mate invloed op de burgers; zij kunnen de handelingsmogelijkheden van burgers
vergroten en beperken d.m.v. regels etc. Een individuele burger daarentegen heeft vrijwel
geen directe invloed op de overheid.
Machtsevenwicht, machtsvacuüm en hegemonie:
Hegemonie: wanneer een groep machtsoverwicht krijgt in een samenleving. We spreken ook
van hegemonie als een staat veel machtiger is dan de andere staten in de regio; zoals China
een hegemoniale macht is in Oost-Azië.
Als een machtige groep of staat haar macht verliest een er nog geen nieuwe machtige groep
haar plaats heeft ingenomen spreken we van een machtsvacuüm; dit is een situatie waarin
even niet duidelijk is wie de macht heeft. Dit kan gebeuren als een dictator bijvoorbeeld is
verdreven of wanneer een staat zich terugtrekt. Deze onduidelijkheid waar de macht ligt kan
leiden tot een machtsstrijd en conflicten; denk aan een burgeroorlog.
Als er weinig machtsverschillen tussen groepen of staten bestaan kan er ook sprake zijn van
een machtsevenwicht. Dat is een situatie waar elke actor ongeveer evenveel macht heeft en
waardoor zij hun wil niet aan elkaar kunnen opleggen.
Informele en formele macht:
Formele macht: deze macht staat vastgelegd in regels of wetten.
o Zoals de overheid en het parlement.
Informele macht: deze macht is niet officieel vastgelegd.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper ElenavanVliet. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,79. Je zit daarna nergens aan vast.