Leerstof T-stroom vochtbalans
Leerboek chirurgie:
Vochtbalans:
De vochtbalans bestaat uit het verschil tussen de hoeveelheid toegediend vocht (infusen, drinken en
sondevoeding) en de vochtexcretie (urine, diarree, maaghevel, drainproductie, output uit een
enterocutane fistel en klinisch onmeetbare verliezen, zoals transpiratie, uitademingswater en
wondverdamping: de onmeetbare verliezen worden meestal geschat op 1 liter met 24 uur.
Tijdens de operatie en in de drie dagen erna is er meestal een positieve vochtbalans. Bij een normaal
herstel wordt de vochtbalans na drie dagen negatief, doordat de nieren het in de extracellulaire ruimte
gesekwestreerde vocht uitscheiden, nadat dit weer in de bloedbaan is terechtgekomen. Het feit dat dit
gebeurt, is een teken van herstel. Wordt het gesekwestreerde vocht niet uitgescheiden, dan zijn er twee
mogelijke oorzaken: hartfalen, hetgeen onmiddellijke behandeling vereist, of een vertraging van herstel,
mogelijk door een complicatie. Theoretisch kan de vochtbalans het beste worden bepaald door meting
van het lichaamsgewicht, hoewel dat in de praktijk vaak moeilijk is, met name bij bedlegerige patiënten.
Postoperatieve behandeling:
Na middelgrote tot grote operaties werd als onderhoudsdosering wel een infuusdosering van 30-40
ml/kg/dag aanbevolen. De samenstelling wisselde van fysiologische zoutoplossing (0,9% NaCl) tot een
mengsel van 0,18% NaCl in een 4,2% glucoseoplossing. Tegenwoordig is de trend minder NaCl te geven.
Daarbij dienst men zich te realiseren dat de term fysiologisch zout niet correct is, aangezien er alleen al
een groot verschil in osmolariteit is tussen plasma en 0,9% NaCl.
De huidige trend is ook om minder volume te geven, namelijk een infuusdosering van 20-25 ml/kg/dag.
Aanbevolen wordt om indien mogelijk intra- en postoperatief infuustoediening volgens het principe van
‘goal directed therapy’ toe te passen. Hierbij worden de individuele hemodynamische status en
vochtstatus geoptimaliseerd aan de hand van hemodynamische parameters en de respons op
vochttoediening. Het doel is om het slagvolume van het hart en de weefseloxygenatie te optimaliseren
en tegelijkertijd het toegediende vloeistofvolume te beperken tot dat wat hemodynamisch effectief
nodig is om uiteindelijk complicaties te voorkomen en een vlot herstel te bewerkstelligen.
Basisboek anesthesiologische zorg en technieken:
Het menselijk lichaam bestaat voor het grootste gedeelte uit water, het andere deel is vaste stof. Het
waterige deel neemt met de jaren langzaam ad. Bij pasgeborenen bedraagt het 75-80% van het
lichaamsgewicht, dalend naar 60-65% bij tweejarigen en slechts 50-60% bij de oude mens.
Van het totale lichaamswater bevindt zich twee derde in de cellen, gebonden aan de intracellulaire
eiwitten. Een derde deel omspoelt de cellen in de intercellulaire ruimte en is in het vaatstelsel aanwezig.
De celmembraan alsook het endotheel van de vaatwand is voor water en daarin opgeloste stoffen tot
een bepaalde diameter vrij doorgankelijk.
, De functies van lichaamswater zijn:
Transport van:
o Zuurstof en kooldioxide gebonden aan erytrocyten en/of opgelost in plasma;
o Leukocyten, monocyten, granulocyten en lymfocyten;
o Trombocyten;
o Voedingsstoffen;
o Elektrolyten;
o Vitaminen;
o Hormonen;
o Eiwitten;
o Afbraakproducten;
Verdeling van lichaamswarmte;
Oplosmiddel.
Op de vochtbalans in evenwicht te houden, moeten de vochtverliezen die ontstaan door urineproductie,
verdamping tijdens de ademhaling, zweten en ontlasting aangevuld worden door drinken, water uit
voedsel en water dat bij de stofwisseling vrijkomt.
Een kleine hoeveelheid water ontstaat tijdens de stofwisseling als product van oxidatieve processen. Dit
is ongeveer 150-200 ml per 24 uur.
Wanneer een patiënt nuchter wordt gehouden, vindt er geen compensatie van de verliezen plaats en
zullen deze moeten worden aangevuld via parenterale weg door middel van infuusvloeistoffen. Bij
uitgebreide en langdurige ingrepen zullen ook de tekorten aan brand- en bouwstoffen tijdig moeten
worden aangevuld.
Waterverdeling in compartimenten:
Van de totale hoeveelheid lichaamswater bevindt zich
twee derde intracellulair en een derde extracellulair.
Het extracellulaire volume is verdeeld in een
plasmavolume en een extracellulair of interstitieel
volume. De verhouding tussen intravasculair en
extravasculair bedraagt 1:3.
De osmotische druk van een oplossing is afhankelijk van
het aantal deeltjes in oplossing. Als de concentratie van
deeltjes in een oplossing toeneemt, zal er water
naartoe stromen.
Het bloedvatenstelsel bestaat uit arteriën, venen en
capillairen. Alleen de capillairen en de cellen hebben
een semipermeabele wand. Dit betekent dat ze
doorlaatbaar zijn voor stoffen en gassen.
De systolische bloeddruk perst vanuit de capillairen water met daarin opgeloste stoffen naar eht
weefselvocht. Door osmose en diffusie worden eveneens respectievelijk vaste stoffen en gassen