Leerdoelen- Strafprocesrecht
- het verband tussen het geweldsmonopolie van de overheid en het verbod tot
eigenrichting uitleggen;
- het begrip legaliteitsbeginsel definiëren en dit beginsel toepassen op een eenvoudige
casus;
- strafbare feiten onderscheiden in misdrijven en overtredingen;
- het verschil aangeven tussen formeel en materieel strafrecht en deze begrippen
toepassen op een eenvoudige casus;
- de vier voorwaarden voor een strafbaar feit benoemen en toepassen op een eenvoudige
casus;
- de begrippen bestanddeel en element toelichten en het verschil tussen beide begrippen
aan de hand van een voorbeeld uitleggen.
Functies strafrecht:
-Het voorkomen van eigenrichting.
-Het bewaken van veiligheid en het ordelijk verloop van de samenleving door middel van
handhaving van rechtsregels, vervolging en bestraffing.
Strafrecht te onderscheiden in: Commune strafrecht, Wetboek van Strafrecht, Wetboek
van Strafvordering
Geweldsmonopolie -> alleen de overheid mag geweld toepassen om de regelgeving te
handhaven (monopolie op straffen)
Eigenrichting -> burgers spelen voor eigen rechter, door eigenhandig op te treden.
Verband -> als er geen geweldsmonopolie zou zijn, dan zouden burgers het hef in eigen
handen nemen door daders zelf aan te pakken door middel van geweld.
Proportionaliteit en subsidiariteit Het juiste middel moet op de juiste wijze ingezet
worden art. 113 GW
Opportuniteitsbeginsel alleen het OM mag oordelen wie wel of niet vervolgd wordt
Legaliteitsbeginsel binnen het strafrecht een feit is alleen strafbaar als er voor dat feit
een wettelijke bepaling bestaat art. 16 Gw en art. 1 Sr
Dit voorkomt dat de wetgever met terugwerkende kracht regels op kan leggen.
Art. 1 Sr: materieelrechtelijk legaliteitsbeginsel
-Strafbepaling moet staan in de wet (boete voor groene schoenen Dat moet in de wet
staan.)
-Verbod van terugwerkende kracht : Alleen de op het moment geldende wet, die geldt
voor dat moment. Dus niet strafbaar stellen voor een strafbepaling die pas volgende maand
van kracht is.
-Voldoende duidelijk :Verboden gedrag moet duidelijk zijn voor iedereen en wat voor
sanctie erop staat. Dit heet het lex certa beginsel.
Onderscheid misdrijven en overtredingen Verschil in de straffen
Overtredingen zijn lichte strafbare feiten (bv. verkeersovertredingen). Boek 3
Misdrijven zijn ernstige strafbare feiten (bv. handel in drugs). Boek 2
Materieel strafrecht: de wet- en regelgeving (wat?).
Het materieel strafrecht bepaalt welk gedrag niet toegestaan is en welke personen daarvoor
kunnen worden gestraft (Wetboek van Strafvordering)
Formeel strafrecht: regels over hoe politie, justitie en de rechter te werk moeten gaan
(hoe?). Bepaalt welke regels moeten worden gevolgd wanneer een norm van het materiële
strafrecht (vermoedelijk) is overtreden. (Wetboek van Strafrecht)
,Verschil: materieel strafrecht bevat de strafbare gedragingen en de straf en het formeel
strafrecht bevat regels omtrent het strafproces.
Wet in formele zin gemaakt door de regering en Staten-Generaal samen
Wet in materiële zin geeft alleen aan of de betreffende wet algemene regels bevat die de
burgers binden
Vier voorwaarden van een strafbaar feit:
- 1. Het moet gaan om een menselijke gedraging (doen of nalaten).
- 2. Die binnen een delictsomschrijving valt: vind je terug in de wet.
- 3. Die wederrechtelijk is gehandeld in strijd met het recht/zonder
rechtvaardigingsgrond
- 4. Aan schuld te wijten verdachte had anders kunnen handelen, maar het niet doet
(verwijtbaarheid). Tenzij de verdachte zich kan beroepen op een
schulduitsluitingsgrond. ‘’Kon van verdachte worden gevergd, dat hij zich anders
gedroeg, dan hij deed
Een delictsomschrijving (wetsartikel) is opgebouwd uit bestanddelen, dit is een deel van een
strafbaar feit, waarin bestanddelen staan opgesomd welke moeten worden vervuld, wil de
verdachte kunnen worden gestraft.
Bestanddeel moet bewezen worden.
:Zijn specifieke geschreven voorwaarden voor strafbaarheid.
Elementen: algemene (ongeschreven) voorwaarden voor strafbaarheid (wederrechtelijkheid
en schuld zijn de elementen, MAAR niet als het in het wetsartikel staat, dan zijn het
bestanddelen.
Bijv. art. 350 lid 1 Sr à wederrechtelijk is hier een bestanddeel en schuld is een element.
Het is OF een element OF een bestanddeel. Element kan niet én element én bestanddeel
zijn.
Alle bestanddelen moeten bewezen worden. Je kan niet voldoen aan 1 of 2 eisen het moet
voldoen aan ALLE BESTANDELEN. Deze moet bewezen worden, deze staan in de wet.
Het strafbare feit is de kwalificatie.
De straf is de strafbedreiging
Voorbeelden:
Art. 302 lid 1 Sr Hij die aan een ander opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebrengt
(bestanddeel), wordt, als schuldig aan zware mishandeling (kwalificatie), gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie (straf)
Elementen schuld en wederrechtelijkheid
Art. 287 Sr Hij die opzettelijk een ander van het leven berooft(bestanddeel), wordt, als
schuldig aan doodslag (kwalificatie) gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie (straf)
, Elementen schuld en wederrechtelijkheid
Art. 350 Sr Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan
een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of
wegmaakt(bestanddeel), wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee
jaren of geldboete van de vierde categorie(straf).
Wederrechtelijkheid is hier bestanddeel en geen element. Schuld is wel het element in deze
bepaling.
Hoofdregel: Wederrechtelijk en schuld zijn altijd een element tenzij het letterlijk in de wet
staat dan is het een bestanddeel.
Leerdoelen week 2
- het begrip verdachte uitleggen en dit begrip toepassen op een eenvoudige casus;
- de rechten van de verdachte benoemen;
- uitleggen welke andere procesdeelnemers (naast de verdachte) in het strafproces
van belang zijn;
- het begrip dwangmiddel definiëren;
- de vrijheidsbenemende dwangmiddelen te weten: staande houden, aanhouden,
ophouden voor verhoor en inverzekeringstelling, aan de hand van de wet toelichten
en toepassen op een eenvoudige casus;
- de vrijheidsbenemende dwangmiddelen die onderdeel uitmaken van de voorlopige
hechtenis, te weten: de bewaring, de gevangenhouding en de gevangenneming, aan
de hand van de wet toelichten
- Verdachte art. 27 lid 1 Sv
- Een (rechts)persoon
- Wie uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld vloeit
(Objectieve gegevens bv: getuigenverklaring, waarneming agent, camera)
Hollende Kleurling arrest: Er vloeit geen redelijk vermoeden van schuld aan
enig strafbaar feit, als iemand uit een verzamelplaats komt lopen waar meestal
drugshandelaren komen.
HR Stormsteeg: Wel redelijk vermoeden van schuld, de meneer ziet agenten,
hij schrikt en slaat op de vlucht
- Aan enig strafbaar feit (misdrijf of overtreding) voortvloeit.
Casus: In een café heeft een mishandeling plaatsgevonden. De politie arriveert, maar het
blijkt niet duidelijk te zijn wie het heeft gedaan. De politie ziet een bekende vechtersbaas.
Mogen ze ervan uit gaan dat hij het wel zal hebben begaan?
Antwoord: nee, er zijn geen objectieve gegevens dat de vechtersbaas het heeft gedaan.
Het zou anders zijn als de vechtersbaas onder het bloed zat etc. Er is geen redelijk
vermoeden van schuld
Rechten van een verdachte
Als een persoon a.d.h.v. art. 27 lid 1 Sv eenmaal is aangemerkt als verdachte, dan heeft hij
bepaalde rechten. Een aantal voorbeelden:
1. Zwijgrecht art. 29 Sv: Verdachte mag niet worden gedwongen verklaring af te leggen
(nemo tenetur) (pressieverbod). De verdachte moet op de hoogte worden gesteld van zijn