HC1
Hoorcollege
Homeostase wordt geregeld door:
- Meten van actuele situatie,
waarden of parameters d.m.v.
zintuigen of sensoren.
- Vergelijken van actuele waarden
met normaalwaarde.
- Activeren of remmen van
processen om zo normaalwaarde te bereiken.
Een cel wil niets, maar reageert enkel op signalen, of zendt signalen uit. Er zijn meerdere manieren
om homeostase te regelen. Door te weten hoe een regelsysteem werkt kun je te weten komen wat
er misgaat als het systeem niet meer werkt.
Vaak is er een combinatie van stimulering en remming in een regelsysteem.
Door insuline en glucagon wordt het bloedglucose-niveau
gereguleerd. Deze regulatie heet de glucostase.
Wat gaat er dus mis bij diabetes? Deze regelkring is niet meer
geheel functioneel doordat:
- De pancreas maakt geen insuline meer (type 1)
- De cellen niet meer reageren op insuline (type 2)
De respons
verschilt
tussen
celtypen.
Hetzelfde
signaal kan hierdoor tot verschillende cellulaire
reacties leiden.
De respons gaat ook niet altijd even snel.
De snelste respons is vaak een verandering in
membraanpotentiaal door neuronale aansturing.
Ook vrije snelle respons is het wijzigen van
eiwitfunctie door deze te modificeren. De
langzaamste vorm van respons is het reguleren van
de genexpressie.
Signaalmoleculen kunnen ook over allerlei verschillende
afstanden werken. Zo is er endocrien (door bloedbaan),
paracrien (nabij), neuronaal (via zenuwstelsel), en contact-
afhankelijke signalering. Ook bestaat het nog dat een cel
zichzelf beïnvloedt, dit is autocriene signalering.
,HC2
Hoorcollege
Hormonen kunnen in 4 categoriën worden ingedeeld:
1. Hormonen gemaakt uit vetzuren (bijv. prostaglandines en endocannaboides);
2. Hormonen gemaakt uit aminozuren ((nor)adrenaline en schildklierhormonen allen gemaakt
uit tyrosine);
3. Peptide hormonen gemaakt uit eiwit (bijv. oxytocine, ADH, groeihormonen, TSH, en
insuline);
4. Steroïden gemaakt uit cholesterol (bijv. testosteron, cortisol, en estradiol).
Er zijn twee soorten receptoren:
- Intracellulaire receptoren
o Nucleaire receptoren
o Sikstomonoxide (NO) receptor
- Membraanreceptoren
o Ionkanaal-gekoppelde receptoren
o G-eiwit-gekoppelde receptoren
o (Tyrosine) kinase-gekoppelde receptoren
Nucleaire receptoren zijn transcriptiefactor-gekoppelde receptoren.
De NO-receptor wordt geactiveerd door de binding van NO, waarna deze de second-messenger
cGMP aanmaakt.
Een ionkanaal-gekoppelde receptor (=(voltage/ligand)-gated ionkanaal) leidt tot depolarisatie van
het membraan. Het is een zeer snel systeem en reageert op neurotransmitters.
G-eiwit-gekoppelde receptoren (GPCRs) zijn 7-helix-transmembraan-receptoren. Er zijn meer dan
200 varianten voor verschillende hormonen, en nog eens 1000 varianten voor externe stoffen. Veel
geneesmiddelen werken op deze 7-TM-receptoren. De namen van medicaties die hierop werken zijn
vaak blockers of Hx antagonisten, ze remmen deze specifieke receptoren. Per hormoon zijn vaak
meerdere receptoren. Ook de lichtreceptor (rhodopsine) is een G-eiwit gekoppelde receptor.
Blockers/antagonisten werken door te binden aan de receptor, zonder de juiste
conformatieverandering te induceren.
Agonisten werken juist wel precies als het hormoon, alleen verschillen ze hiervan in het feit dat ze
van buitenaf worden toegediend.
Kinase-gekoppelde receptoren bestaan uit twee losse monomeren die door een signaalmolecuul een
dimeer vormen. De kinases fosforyleren vervolgens andere eiwitten, dit kunnen ze soms zelf, of via
een adapter-eiwit. Kinase-gekoppelde receptoren horen veelal bij groei- en differentiatiehormonen.
Er zijn heel veel G-eiwitten en
receptoren, maar slechts een handvol
globale transductieroutes.
Om een eiwit van conformatie te laten
veranderen kan het eiwit worden
gefosforyleerd, of een klein molecuul kan
op een allostere site binden.
Een signaal moet ook uitgezet kunnen
worden.
,Een G-eiwit bindt na activatie een ander enzym. Dit enzym maakt vervolgens een second messenger.
De twee belangrijkste second messengers ontstaan door:
- Adenylaat cyclase (vormt cAMP)
- Fosfolipase C (vormt DAG + IP3)
PK-A is een intracellulaire cAMP receptor.
Eén hormoon kan vaak verschillende reacties in
verschillende cellen hebben, doordat de cellen subtiel
verschillende receptoren hebben. Vaak zijn deze receptorvarianten genummerd.
Sommige farmaca remmen de afbraak van second-messengers.
Vaak zijn cellen sterk gespecialiseerd en hebben ze maar relatief weinig functies. Hierdoor zijn weinig
signalling pathways toch voldoende om de cellen te reguleren.
Het groeien komt vaak door G-eiwit gekoppelde receptoren, het groeien/delen wordt vaak
geïnduceerd door RTKs (receptor-tyrosine kinase receptoren), en differentiatie wordt vaak
geïnduceerd door kinase-gekoppelde receptoren.
RTKs worden dus veel gebruikt door groeihormonen. Bij activerende
mutaties kan dus vaak ongereguleerde groei optreden. Veel eiwitten in
dit pathway zijn dus oncogenen.
, HC3
Hoorcollege
Farmacon (mv. farmaca) is het officiële woord voor medicijnen.
Farmacokinetiek is hoe het medicijn zich binnen het lichaam gedraagt.
Farmacodynamiek is de werkingswijze van een medicijn op cellulair niveau.
Bij farmacotherapie is het doel om de cel/orgaanfunctie te herstellen door het herstellen van de
verstoorde homeostase.
Er zijn meerdere medicijnen die voor verschillende doeleinden worden toegepast:
- Middelen met therapeutische werking (genezend);
- Middelen met profylactische werking (preventief);
- Middelen die dienen voor diagnostisering;
- Middelen om fysiologische functies te herstellen, verbeteren, of wijzigen.
Symptomatische therapie is het herstel van de homeostase om klachten te verzachten.
Causale therapie is het directe bestrijden van een ziekteverwekker (antibiotica, antiparasitica,
antimycotica, en antiprotozoica). Ook cytostatica vallen hieronder, ookal remmen deze eigen
celdeling.
Substitutie therapie is het aanvullen van tekorten (diabetes → insuline, of melkziekte → Ca2+-infuus).
Een farmacofoor is het onderdeel van een molecuul dat nodig
is voor de moleculaire herkenning van dit molecuul als ligand
door een receptor.
Farmaca zijn vaak afgeleiden van biomoleculen zoals
hormonen, neurotransmitters, en andere lichaamseigen
stoffen.
Andere farmaca werken juist in op de signaaltransductie.
De farmacologische werking wordt uitgedrukt in een dosis-
respons curve. Deze curve is dierafhankelijk, maar is altijd S-
vorming, en bevat een drempeldosis en maximaal
biologische respons. Alle doseringen zijn gebaseerd op het
blijven boven de minimaal therapeutisch werkzame dosis, en
onder de toxische dosis.
Allopathie is de traditionele vorm van geneeskunde waarbij een farmacologisch werkzame stof +
hulpstoffen een geneesmiddel vormen. De dosis is hierbij mg/kgl.g.
Homeopathie wordt gedoseerd per patiënt en zijn veelal onbewezen middelen. De selectie en
toediening van homeopathische middelen gaat door ervaring/geneesmiddelenbeeld, terwijl bij
allopathische middelen selectie en toediening geschiedt op basis van (patho)fysiologie.