König – 141-144 ‘Muscles of the thoracic wall’,
377-398 ‘Respiratory system’,
451-462 ‘Heart’, 463-480 ‘Vessels’
Dyce – 800-804
Pr1 BB - Kennisclip larynx
Voorbereiding
De bespiering van de borstwand omvat twee groepen: de diepe en oppervlakkige spieren van de
schoudergordel en de ademhalingsspieren. De ademhalingsspieren worden functioneel ingedeeld
als inspiratoir of expiratoir, afhankelijk of ze de borstkas vergroten of verkleinen.
De mm. serratus dorsalis hebben een aponeurose bij de spinocostotransversale fascie, het lig.
supraspinale, en caudaal de thoracolumbale fascie. Het craniale deel trekt de ribben caudoventraal
en roteert ze naar buiten (inspiratoir). De vezels van het caudale deel hebben een antagonistische
functie en verlopen cranioventraal, om de ribben naar binnen te roteren.
De mm. intercostales bevinden zich tussen de ribben in een diepe interne en externe laag. De vezels
van de interne laag lopen cranioventraal tussen twee ribben (expiratoir). De vezels van de externe
laag lopen caudoventraal (inspiratoir).
De mm. subcostales liggen dieper dan de interne intercostaalspieren, en mediaal van de intercostale
zenuwen aan het vertebrale einde van de laatste rib. Samen met de retractorspieren van de ribben
werken ze expiratoir.
De mm. levatores costarum (inspiratoir) zijn moeilijk van de externe intercostaalspieren te
onderscheiden.
De transverse thoraxspier is een driehoekige spierlaag aan de binnenzijde van het sternum en het
ribkraakbeen. Vanuit het lig. sterni insereert het op de costochondrale overgangen van ribben 2 tot
8. De spier trekt de ribben naarbinnen en werkt dus expiratoir.
De m. rectus thoracis (inspiratoir) bedekt caudoventraal vanaf de eerste rib de voorste 3-4 ribben
voordat de aponeurose overgaat in de aponeurose van de m. rectus abdominis.
Het diafragma koepelt de thorax in, de punt is de cupula diaphragmatis. Thoracaal is het diafragma
bedekt met fascia endothoracia en pleura, en ventraal is hij bedekt met fascia transversalis en
peritoneum. Het diafragma bevat 3 openingen [Di Pr3]. Om het centrum tendineum ligt een pars
muscularis, die wordt onderverdeeld in een pars lumbalis, pars costalis, en pars sternalis.
Het centrum tendineum bestaat uit een radiale abdominale laag en een circulair georiënteerde
thoracische laag met daartussen een laagje ongeorganiseerd bindweefsel.
Bij inspiratie spant het pars muscularis aan, waardoor het centrum tendineum aangespannen wordt.
De laterale buikwand beweegt naar buiten waardoor de organen caudaal bewegen en de borstholte
uitzet. Bij expiratie relaxeren de spieren en bewegen de organen terug craniaal.
De neusspiegel wordt mediaal verdeeld door het philtrum, die
ventraal ook de bovenlip opdeelt. Kleine klieren in de mucosa en
de gl. nasalis lateralis in de recessus maxillaris houden de
neusspiegel vochtig.
Het laterale nasale kraakbeen zit vast aan het rostrale einde van
het septum nasalis, waaruit ze ventraal
en dorsaal lopen. Het dorsale en
ventrale kraakbeen maakt lateraal
weer contact (m.u.v. paarden). Bij het
paard is het ventrale nasale kraakbeen vaak afwezig, en het dorsale
,kraakbeen stulpt niet ver uit. Het cartilagines alares ondersteunt echter de neusvleugels, en wordt
verdeeld in een lamina en een cornu. Het alarkraakbeen verdeelt de neusvleugel in een ventraal
‘waar’ neusgat en een dorsaal ‘vals’ neusgat. Het ‘ware’ neusgat loopt naar de neusholte, en de valse
naar een huiddivertikel: diverticulum nasi die die incisura nasoincisiva vult.
De neusholte loopt van de neusgaten tot de cribriform plate van het os ethmoidale, en wordt in links
en rechts verdeeld door het septum nasi. De conchae stulpen in vanuit lateraal en vergroten het
oppervlak. Bij dieren met goede reuk vergroten ze ook het olfactorisch gebied. Caudoventraal eindigt
de neusholte in de nasopharynx bij de choanae.
De conchae kunnen kraakbeen of bot zijn en de plaatsing verschilt tussen diersoorten. De eerste
endoturbinate is de langste en reikt het diepst in de neusholte. Het vormt de benige basis van de
dorsale nasale concha. De tweede endoturbinate ligt ernaast en vormt het benige deel van de
concha nasalis media. M.u.v. de hond zijn de volgende conchae steeds kleiner in formaat. De concha
nasalis ventralis wordt niet door een endoturbinate gevormd, maar door de maxilla.
De grote conchae verdelen de
neusholten in 3 openingen: meatus nasi
dorsalis, medius,et ventralis. De meatus
nasi dorsalis leidt lucht naar de
olfactorische mucosa; de meatus nasi
medius leidt lucht naar de paranasale
sinussen; de meatus nasi ventralis leidt
lucht naar de pharynx. De meatus nasi
communis is een longitudinale ruimte
beiderzijds van het septum die met alle
andere meatus’ communiceert.
De paranasale sinussen zijn diverticula van de neusholte tussen de interne en externe
schedelbeenlamina. Bij runderen en paarden zijn ze sterk ontwikkeld en bieden ze thermale en
mechanische bescherming aan de oogkas, neusholte, en hoofdholten. Ook bieden ze meer oppervlak
om spieren aan te hechten zonder het gewicht van het schedel aanzienlijk te vergroten. De
paranasale sinussen zijn belijnd met respiratoire mucosa: dun en slecht gevasculariseerd.
De sinus maxillaris in de caudale maxilla wordt bij het paard door een septum in een klein rostraal
compartiment en een groot caudaal compartiment verdeeld. De bodem wordt ingedeukt door de
achterste dentale alveoli. Door de dunne scheiding kan periapicale infectie gemakkelijk ook sinusitis
veroorzaken. Het infraorbitale kanaal stulpt de maxillaire sinussen in en verdeelt het in een mediaal
en lateraal compartiment. Beide compartimenten hebben een apertura nasomaxillaris die met de
meatus nasi medius communiceert. De rostrale maxillaire sinus communiceert met de ventrale
conchale sinus via de apertura conchomaxillaris.
De maxillaire sinus van carnivoren is meer een recessus maxillaris, omdat het een diverticulum is
t.h.v. de mediale nasale concha i.p.v. een luchtgevulde ruimte in het bot.
De sinus frontalis communiceert met de meatus nasalis medius. Bij het paard is deze sinus continu
met de dorsale conchale sinus → sinus conchofrontalis. De caudale maxillaire sinus communiceert
met de sinus conchofrontalis via het apertura frontomaxillaris.
Bij het paard zijn het os palatinum en os
sphenoidale ook met lucht gevuld → sinus
sphenopalatinus die communiceert met de
caudale maxillaire sinus.
Paranasale sinussen van het paard
, Larynxkraakbeen van het paard
De larynx bestaat uit kraakbeen en
spierweefsel, en is verbonden aan het
hyoid rostraal en de trachea caudaal. In
het lumen van de cavum laryngis
bevinden zich de plicae vocales. Het
Larynxkraakbeen van de hond (A) & het paard (B)
meeste van de larynxholte is bedekt met
meerlagig plaveiselepitheel, maar caudaal is
er respiratoire mucosa.
De larynx bestaat uit het: cartilago
epglottica, cartilago thyroidea, cartilagines
arytaenoideae, en cartilago cricoidea.
Het cartilago epiglottica vormt de basis van
de epiglottis. De vorm lijkt op een blad met
een nauwe steel (petiolus) en een blad. De
steel is verbonden met het
thyroidkraakbeen. Het processus
cuneiformes is bij sommige dieren
aanwezig en stulpt dorsaal vanaf de steel.
Ze kunnen vrij liggen, of gefuseerd zijn met
de epiglottis of het arytenoidkraakbeen.
Het cartilago thyroidea is hyalien en kan
met leeftijd ossificeren. Het vormt de
laterale wanden en de bodem van de larynx. Het bestaat uit twee laterale lamina en een ventrale
corpus. Elke lamina vormt dorsaal een cornu rostralis en een cornu caudalis. Het rostrale proces
verbindt met het hyoid, en het caudale proces met het cricoid. Bij het paard wordt het rostrale
proces gescheiden door de fissura thyroidea (thyroid notch). Het ventrale deel van het
thyroidkraakbeen vormt een nauwe brug rostraal waaraan de steel van de epiglottis hecht.
Het cartilago arytaenoideae vormt het meeste van het larynxdak. Een dun cartilago
interarytenoidea loopt dorsaal tussen de helften. Het arytenoidkraakbeen is driehoekig met 3
uitstulpingen: corniculate process (dorsomediaal vanuit de rostrale punt), vocal process (ventraal en
verbindt met de plicae vocales), en een muscular process die vanuit de caudale punt lateraal met de
dorsale cricoarytenoidspier verbindt.
Het cartilago cricoidea vormt een volledige ring om de caudale larynx en heeft een dorsale lamina en
een nauwere ventrale boog. De dorsale lamina verbindt met de arytenoidkraakbeenderen en de
ventrale boog met de caudale processi van het thyroidkraakbeen. Het bestaat ook uit
hyalienkraakbeen en kan met leeftijd ossificeren.
De opening naar de larynxholte wordt omgeven door de epiglottis, de plica aryepiglottica en het
arytenoidkraakbeen. Deze opening leidt naar het vestibulum laryngis. Het middendeel is de glottis
en bestaat uit arytenoidkraakbeenderen dorsaal en de
plicae vocales ventraal, die een nauwe passage naar de
farynx vormen (rima glottidis; glottic cleft). Caudaal Dorsale sectie
hiervan wordt het lumen wijder en ontstaat het cavum larynx - paard
infraglotticum die tot de trachea reikt. Een uitstulping
beiderzijds, de ventriculus laryngis lateralis is bij
paarden en honden aanwezig. Bij paarden en varkens is
er een recessus laryngis medianus op de bodem van het
vestibulum laryngis, caudaal van de epiglottis.
, Alle verbindingen tussen larynxkraakbeenderen zijn gewrichten m.u.v. de epiglottis met de rest van
de larynx. De epiglottis zit aan het thyroidkraakbeen vast met elastische vezels, en aan het
arytenoidkraakbeen met elastische membranen.
Het gewricht tussen het cricoid- en arytenoidkraakbeen maakt adductie en abductie (laterale
beweging) mogelijk waardoor de glottic cleft wijder of nauwer kan worden.
De dorsocaudale punt van het tyroidkraakbeen verbindt met de lamina van het cricoidkraakbeen.
Het ventrocaudale deel van het thyroidkraakveen is verbonden met de ventrale boog van het
cricoidkraakbeen via het cricothyroid ligament.
Het ligamentum vocale reikt tussen de vocal processes van het arytenoidkraakbeen en de corpus van
het thyroidkraakbeen beiderzijds. Het vormt de basis van de plicae vocales.
De extrinsieke larynxmusculatuur bestaat uit spieren van het hyoid die uit het sternum ontspringen
en de larynx caudaal trekken, en uit spieren van het hyoid die de larynx rostraal trekken. De
intrinsieke larynxmusculatuur bestaat uit kleine gepaarde spieren die aan het kraakveen vastzitten,
ze spannen/relaxeren de plicae vocales en verwijden/vernauwen de glottic cleft.
• m. cricothyroideus – loopt tussen de
laterale lamina van het thyroidkraakbeen
en de boog van het cricoidkraakbeen. Bij
contractie spant het de plicae vocales.
• m. cricoarytenoideus dorsalis – ‘abductor’
→ verwijdt de glottic cleft. Loopt tussen
het dorsale vlak van de cricoid lamina en
rostraal het muscular process van de
arytenoidkraakbeenderen.
• m. cricoarytenoideus lateralis – tussen de boog van
het cricoid en de muscular process van de
arytenoidkraakbeenderen. Contractie vernauwt de
glottic cleft.
• m. arytenoideus transversus – verbindt de twee
muscular processes van de arytenoidkraakbeenderen
met elkaar. Contractie vernauwt de glottic cleft.
• m. thyroarytenoideus – van de basis van de epiglottis
en het thyroidkraakbeen naar de muscular en vocal
processes van de ayrtenoidkraakbeenderen. Ze
spannen de plicae vocales en vernauwen de glottic cleft.
De larynx wordt van bloed voorzien door de ramus laryngeus, die aftakt van de a. thyroidea
cranialis, wat weer een vertakking is van de a. carotis communis.
De larynx wordt geïnnerveerd door meerdere aftakkingen van de n. vagus:
- n. laryngeus cranialis, deze deelt op in een externe en interne tak. De externe tak innerveert de
constrictors van de farynx en de m. cricothyroideus. De interne tak loopt over de fissura
thyroidea de larynx in en innerveert de mucosa.
- n. laryngeus (recurrens) caudalis innerveert motorisch alle intrinsieke larynxspieren (m.u.v. de
m. cricothyroideus)
Lymfevaten van de larynx draineren in de mediale retrofaryngeale en diepe cervicale lymfeknopen. Aantal
kraakbeenringen
De trachea loopt van het cricoidkraakbeen naar de bifurcatie. Het bestaat uit C-vomige hyaliene
kraakbeenringen verbonden met fibroelastische ligamenten. De ringen zijn dorsaal open, waar ze
verbonden worden door transverse tracheale spier. De trachea is belijnd met respiratoire mucosa
met een schijnbaar meerlagig cilindrisch epitheel en bevat slijmklieren over de gehele lengte. In
de nek is er een adventitia, en in de thorax een serosa. In deze adventitia lopen ook de n.