Depression Part I
1: What is depression?
Depressieve stoornis: gekarakteriseerd door verdriet, verlies van interesse of plezier, gevoelens van
schuld of laag zelfbeeld, verstoorde slaap of eetlust, vermoeidheid, en slechte concentratie.
Depressie kan langdurig of steeds terugkomend zijn, verstoort iemands vermogen om te
functioneren op het werk of op school of om te copen met het dagelijks leven. In het meest ernstige
geval kan depressie leiden tot zelfmoord. Twee subcategorieën:
Major depressive disorder/depressive episode: symptomen zoals depressieve stemming,
verlies van interesse en plezier, minder energie. Afhankelijk van het aantal symptomen en de
ernst hiervan kan een depressieve episode mild, gemiddeld, of ernstig zijn.
Persistent depressive disorder/dysthymia: een aanhoudende of chronische vorm van milde
depressie. Symptomen zijn gelijk aan die van een depressieve episode, maar zijn minder
intens en duren langer.
DSM-5 criteria major depressive disorder:
A. 5 (of meer) v/d volgende symptomen zijn binnen dezelfde periode van 2 weken aanwezig
geweest en wijken af v/h eerdere functioneren; minstens 1 v/d symptomen is ofwel (1) een
sombere stemming, ofwel (2) verlies van interesse of plezier. NB Hierbij geen symptomen
meetellen die duidelijk zijn toe te schrijven aan een somatische aandoening.
1) Sombere stemming, gedurende het grootste deel v/d dag en bijna elke dag, zoals blijkt uit
ofwel subjectieve mededelingen (bijv. zich verdrietig, leeg of hopeloos voelen), ofwel
observatie door anderen (bijv. heeft tranen in de ogen). NB bij kinderen en adolescenten kan
de stemming prikkelbaar zijn.
2) Duidelijk verminderde interesse of plezier in alle of bijna alle activiteiten, gedurende het
grootste deel v/d dag, bijna elke dag (zoals blijkt uit een subjectieve beschrijving of
observatie door anderen).
3) Significant gewichtsverlies zonder dat dieet wordt gehouden, of gewichtstoename (bijv. meer
dan 5% v/h lichaamsgewicht binnen 1 maand), of bijna elke dag een afgenomen of
toegenomen eetlust. NB Bij kinderen moet gedacht worden aan het niet bereiken van de te
verwachten gewichtstoename.
4) Insomnia of hypersomnia bijna elke dag.
5) Psychomotorische agitatie of vertraging, bijna elke dag (waarneembaar door anderen, en
niet alleen subjectieve gevoelens van rusteloosheid of geremd worden).
6) Vermoeidheid of verlies van energie, bijna elke dag.
7) Gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens (die het
karakter van een waan kunnen hebben) bijna elke dag (niet alleen zelfverwijt of schuldgevoel
over het ziek zijn).
8) Verminderd vermogen tot nadenken of concentreren, of besluiteloosheid, bijna elke dag
(ofwel subjectief beschreven ofwel geobserveerd door anderen).
9) Terugkerende gedachten aan de dood (niet alleen de vrees om dood te gaan), terugkerende
zelfmoordgedachtes zonder een specifiek plan of een zelfmoordpoging, of een specifiek plan
om zelfmoord te plegen.
B. De symptomen veroorzaken klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of
beroepsmatige functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen.
C. De episode kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel of een
somatische aandoening.
D. Het optreden van de depressieve episode kan niet worden verklaard door een schizoaffectieve
stoornis, schizofrenie, schizofreniforme stoornis, waanstoornis of door een andere
gespecificeerde of ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis.
,E. Er heeft zich nooit een manische of hypomanische episode voorgedaan.
Kenmerken
Psychotische kenmerken
Aanwezigheid van mood-congruent waanideeën of hallucinaties; te maken met schuldgevoel,
dood of straf
Aanwezigheid van mood-incongruente waanideeën of hallucinaties; niets te maken met de
depressieve stemming
Melancholische kenmerken
Duidelijk onvermogen om plezier te ervaren
Depressieve stemming, is vaak erger in de ochtend
Vroeg wakker worden
Psychomotor retardation (vertraagd/afgeremd zijn) of psychomotor agitation
(opgewonden/onrustig zijn)
Duidelijke tekens van irritatie
Significant gewichtsverlies of tekens van anorexia
Overmatig of ongepast schuldgevoel
Atypische kenmerken
Kunnen positieve reacties op positieve gebeurtenissen ervaren
Gewichtstoename en/of verhoogde eetlust
Langer slapen (10+ uur per dag)
Sensatie van zware ledematen
Overgevoeligheid voor interpersoonlijke afwijzing
Risicofactoren neuroticisme, ongunstige jeugdervaringen, eerstegraads familieleden met de
stoornis hebben 2-4 keer meer kans, niet-stemmingsstoornissen, armoede, werkloosheid,
levensgebeurtenissen zoals de dood van een geliefde of een einde van een relatie, fysieke ziekte en
problemen door alcohol- en drugsgebruik.
Prevalentie
Globaal gezien lijden meer dan 300 miljoen mensen aan depressie. Dit is 4.4% v/d
wereldpopulatie.
De prevalentie varieert per leeftijd en gebied. Er zijn vaak pieken in oudere volwassenheid
(55-74 jaar) en veel v/d mensen met depressie wonen in Zuid-Oost Azië en de Western
Pacific Region.
Depressieve stoornissen leveren de grootste bijdrage aan non-fatal health loss.
Komt 2x zo vaak voor bij vrouwen dan bij mannen.
1
½- v/d mensen die ooit klinisch depressief zijn geweest zullen een MD-episode hebben in
3
any given year v/d rest van hun leven.
Zelfmoord was in 2015 de tweede grootste doodsoorzaak onder 15-29-jarigen. Deze rate varieert per
gebied en geslacht. 78% v/d globale zelfmoorden waren in laag-tot-midden- inkomen landen in 2015.
DSM-5 criteria persistent depressive disorder (dysthymia):
A. Sombere stemming het grootste deel v/d dag, meer dagen wel dan niet, zoals blijkt uit ofwel
subjectieve mededelingen ofwel uit observatie door anderen, gedurende minstens 2 jaar. NB Bij
kinderen en adolescenten kan de stemming prikkelbaar zijn en ten minste 1 jaar zijn.
B. Aanwezigheid, tijdens de depressiviteit, van 2 (of meer) v/d volgende kenmerken:
1) Slechte eetlust of juist te veel eten.
2) Insomnia (slecht slapen) of hypersomnia (veel slapen).
, 3) Weinig energie of vermoeidheid.
4) Gering gevoel van eigenwaarde.
5) Slechte concentratie of moeite met beslissingen nemen.
6) Gevoelens van hulpeloosheid.
C. Gedurende de periode van 2 jaar (1 jaar voor kinderen en adolescenten) v/d stoornis is de
betrokkene nooit langer dan 2 maanden achtereen vrij geweest van de symptomen in criteria A
en B.
D. Criteria voor een depressieve stoornis kunnen gedurende 2 jaar continu aanwezig zijn.
E. Er is nooit sprake geweest van een manische of hypomanische episode en er is nooit voldaan aan
de criteria voor een cyclothyme stoornis.
F. De stoornis kan niet beter worden verklaard door een persisterende schizoaffectieve stoornis,
schizofrenie, waanstoornis of een andere gespecificeerde of ongespecificeerde
schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis.
G. De symptomen kunnen niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel
(zoals een drug of medicatie) of een somatische aandoening (zoals hypothyroïdie).
H. De symptomen veroorzaken klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of
beroepsmatig functioneren of in het functioneren op andere belangrijke terreinen.
Risicofactoren neuroticisme, symptoomernst, slechtere globale functionering, anxiety stoornissen,
gedragsstoornissen, ouderlijk verlies of scheiding.
2: Psychological treatment of depression
Rond 1960/1970 werd de psychoanalytische benadering steeds minder populair en kwam er een
meer cognitieve benadering richting de behandeling van depressie. De cognitieve theorieën
verklaren hoe sommige mensen gevoelig zijn voor depressie en hoe anderen nooit depressief zullen
worden. Volgens de theorieën beïnvloedt de manier waarop mensen ervaringen interpreteren of zij
depressief zullen worden.
Hopelessness theory (Abramson, Metalsky & Alloy): de verwachting dat sterk gewilde uitkomsten
niet voor zullen komen of dat aversieve uitkomsten voor zullen komen en dat iemand de situatie niet
kan veranderen (hopeloosheid) is een proximale oorzaak van depressieve symptomen, in het
bijzonder het syndroom ‘’hopelessness depression’’ (HD). Symptomen hiervan zijn o.a.
verdrietigheid, suïcidaliteit, lage energie, apathie, slaapverstoringen, etc.
Volgens deze theorie zijn negatieve levensgebeurtenissen (of het niet voorkomen van
verlangde positieve levensgebeurtenissen) een soort ‘’occasion setters’’ of triggers voor
hopeloosheid.
Er zijn 3 soorten inferenties die mensen maken wanneer ze geconfronteerd worden met
negatieve gebeurtenissen; 1) causale attributies, 2) inferred consequences, 3) inferred
characteristics about the self.
Hopeloosheid en depressieve symptomen komen voor wanneer negatieve gebeurtenissen 1)
worden toegewezen aan stabiele en globale oorzaken en als belangrijk worden gezien, 2)
worden gezien als hoogstwaarschijnlijk leidend tot andere negatieve consequenties, en 3)
impliceren dat de persoon niet waardig of onvoldoende.
Informationele cues in de situatie en individuele verschillen in cognitieve stijl beïnvloeden de
inferenties van mensen over oorzaak, consequentie, en de zelf wanneer negatieve
gebeurtenissen voorkomen.
Cognitive vulnerability-stress component: negatieve cognitieve stijlen zijn de cognitieve
gevoeligheid en negatieve levensgebeurtenissen zijn de stress. Een cognitieve gevoeligheid
op een bepaald domein (bijv. interpersoonlijke gebeurtenissen) zorgt voor een specifieke