Hc2
De nier heeft 2 hoofdfuncties: excretie van afvalstoffen & resorptie van
nutriënten, water, en elektrolyten.
Het bloed wat de nier inkomt via de a. renalis verloopt via de aa. lobares tussen
de nierlobben door naar de cortex. De aa.
lobares gaan de lobben in en worden aa.
interlobulares, die uiteindelijk de glomeruli
vormen.
Vanuit de glomerulus vormt het capillair
altijd nog een 2e capillair. Dit kan het
peritubulaire capillair rondom de proximale
en distale tubulus zijn, welke betrokken is bij
resorptie. Het 2e capillair kan ook de vasa
recta zijn, welke langs de lis van Henle
verloopt.
Elk nefron begint met de glomerulus. Het
filtraat wat uit de glomerulus wordt geperst wordt in het kapsel van
Bowman opgevangen & gaat vervolgens naar de proximale tubulus
in de cortex. In de Lis van henle komt het filtraat in de medulla.
Uiteindelijk komt het weer terug in de cortex bij de distale tubulus.
Meerdere nierbuisjes sluiten aan op één afvoerbuis, welke door het
merg loopt en aansluit op een nierkelkje.
Of een stof in de urine verschijnt is een optelsom van filtratie – resorptie + secretie. Zo’n 99,5% van het
glomerulaire filtraat wordt geresorbeerd. Er moet dus 200L plasma worden uitgeperst om een liter urine te
produceren. Slechts 20% van het bloedplasma wordt naar buiten geperst, waardoor er dus 1000L plasma,
dus 2000L volbloed, door de nieren moet stromen voor 1L urine.
De klaring van stof ‘z’ kan berekend worden met:
Cz = (Vurine × [Z]urine)/[Z]plasma
PAH is een stofje die goed wordt gefiltreerd en gesecreteerd, maar
niet wordt geresorbeerd. De CPAH is dan ook gelijk aan de renale
plasmaflow (RPF).
De GFR is de hoeveelheid filtraat geproduceerd door de glomeruli.
Dit is goed mogelijk doordat de glomeruli erg permeabel zijn, grote
oppervlakte hebben, en omdat de Starling krachten filtratie
bevorderen.
Om de glomerulus ligt een laag podocyten die met voetjes in elkaar grijpen.
De filtratiebarrière bestaat uit gefenestreerd endotheel. De 2e laag is het basaalmembraan.
De buitenste laag wordt door de voetjes van de podocyten
gevormd. De ruimtes tussen de voetuitsteeksels worden
overbrugd door een
‘zeef’ van eiwitten
(spleetdiafragma).
Dit spleetdiafragma
bepaalt hoofdzakelijk
wat er wel/niet uit de
glomeruli kan.
, sfincter
Of een molecuul kan passeren hangt af van de grootte, maar ook van de
lading. De glycocalyx is negatief geladen, waardoor negatief geladen
stoffen moeilijker passeren & positief geladen stoffen makkelijk.
De bloeddruk (PGC) en colloïd osmotische druk in de ruimte van
Bowman(𝝅BS) bevorderen ultrafiltratie. Er worden echter weinig eiwitten
gefiltreerd → 𝝅BS ≈ 0.
In tegengestelde richting werken de hydrostatische druk in de ruimte
van Bowman (PBS) en colloïd osmotische druk van het bloedplasma (𝝅GC).
Naast deze krachten spelen de doorlaatbaarheid en het
filtratieoppervlak een rol, samengevat in de filtratieconstante (Kf ).
In tegenstelling tot gewone capillairen vindt er filtratie langs het gehele
capillair plaats. Dit komt omdat de bloeddruk hoog en constant is, en niet zo
heftig daalt als in een gewoon capillair. De PUF (ultrafiltratiedruk) is dus langs
het gehele vat positief. De druk in de glomerulus is zo hoog doordat er geen
efferent capillair, maar een efferente arteriool aanwezig is, welke dus een
sfincter bevat waarmee de bloeddruk ‘upstream’ in de glomerulus hoog is.
De bloeddruk achter de sfincter is juist extra laag. Dit draagt bij aan de
resorptie. In het peritibulaire capillair is de PUF dus altijd negatief.
De GFR is handig om te weten in het kader
van klinische diagnostiek van de nierfunctie.
Hiervoor gebruik je in de praktijk de klaringsformule van creatinine.
Creatinine wordt vrij gefiltreerd, en niet geresorbeerd of gesecreteerd.
Als de GFR daalt wordt er logischerwijs minder uitgescheiden, en stijgt de
plasma-creatinine spiegel (geldt ook voor andere stoffen).
Je ziet in de grafiek dat de GFR
al zo’n 75% kan zijn gedaald
voordat je significante verandereingen vindt in de
plasmaconcentratie van stoffen.
, Hc3
De GFR en RPF zijn relatief onafhankelijk van de arteriële
bloeddruk. Deze autoregulatie gaat via 2 mechanismen:
- Myogeen reflex: rek van de afferente arteriole →
mechanische Ca2+-kanalen openen → ↑[Ca2+]intracellulair →
vasoconstrictie afferente arteriool.
- Tubulo-glomerulaire feedback (TGF): de macula densa
detecteert veranderingen in tubulaire urinestroom door de
elektrolyten in de urine te meten, en beïnvloedt via de
extraglomerulaire mesangiumcellen de gladde spiercellen van
het afferente arteriool.
Deze structuur heet het juxtaglomerulaire apparaat, en bestaat uit de
macula densa, juxtaglomerulaire cellen (granulaire cellen), en
extraglomerulaire mesangiumcellen.
Als er meer urine is, zijn er
(normaalgesproken) meer
elektrolyten, waardoor de NKCC2-
pomp harder werkt en er meer
adenosine ontstaat. Adenosine
bindt de extraglomerulaire
mesangiumcellen → Ca2+-afgifte uit
SR → Ca2+ via gap-junctions naar
gladde spiercellen in het afferente
arteriool → vascoconstrictie.
Uit de granulaire cellen in de
macula densa komt onder invloed van Ca2+ minder renine vrij, wat
uiteindelijk voor daling van de bloeddruk zorgt.
Angiotensine zorgt voor vasoconstrictie van de efferente arteriole.
De proximale tubulus resorbeert het grootste deel van de elektrolyten. Natrium
wordt geresorbeerd met Cl-, of andere belangrijke stoffen (aminozuren, glucose,
etc.). Water wordt osmotisch geresorbeerd secundair aan het transport van de
elektrolyten. Hoewel er veel natrium wordt geresorbeerd, wordt gelijktijdig ook
veel water geresorbeerd waardoor de osmolariteit en [Na+] niet/nauwelijks
veranderen in de proximale tubulus.
De Na+/K+-ATPase zit altijd aan de interstitiële kant.
Deze pomp houdt de intracellulaire [Na+] laag. De
cel is verder ook nog negatief geladen. Er is dus een
elektrochemische gradiënt die natrium de cel
inpompt. Deze drijvende kracht wordt gebruikt om
andere stoffen, zoals glucose, tegen de
concentratiegradiënt te resorberen (secundair
actief transport). De glucose diffundeert passief naar het interstitium en wordt
door het peritubulaire capillair afgevoerd.
Verder distaal in de proximale tubulus zit er minder glucose in de urine, waardoor het transport lastiger
wordt. Een andere transporter transporteert hier 2Na+ met een glucose → hogere affiniteit. Aan het einde
van de proximale tubulus zit er vrijwel geen glucose meer in de urine.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper remconederlof. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,49. Je zit daarna nergens aan vast.