Samenvatting literatuur LF1
Samenvatting Anatomie en fysiologie, een inleiding
1 Inleiding tot de anatomie en fysiologie
1.2 Anatomie is de studie van de structuur en fysiologie is de functie
Macroscopische anatomie: zichtbaar
Microscopische anatomie: vergroting nodig
Cytologie = cellen ; histologie = weefsels
1.2.2 Fysiologie
Celfysiologie: bestuderen van het functioneren van levende cellen.
• Omvat gebeurtenissen op chemisch of modulair niveau.
• Zowel chemische processen binnen cellen als cellen onderling.
Orgaanfysiologie: fysiologie van bepaalde organen.
Systeemfysiologie: alle aspecten van het functioneren van specifieke orgaanstelsels.
Pathofysiologische of pathologie: de effecten van aandoeningen op het functioneren van organen of stelsel.
1.4 Het menselijk lichaam bestaat uit elf orgaanstelsels
Elf stelsels: huid, beender, spier, zenuw, endocriene, cardiovasculaire, lymfestelsel, ademhaling,
spijsvertering, urinaire, voortplanting.
Homeostase: het bestaan van een stabiel intern milieu. ; Homeostatisch regulering omvat meestal:
1. Een receptor: die gevoelig is voor een bepaalde verandering in de omgeving.
2. Stimulus/prikkel: verandering in de omgeving.
o Integratiecentrum: ontvangt en verwerkt de informatie van de receptor.
3. Effector: (cel of orgaan), reageert op de signalen van het integratiecentrum, gaat de werking van de
stimulus tegen of versterkt de werking.
Negatieve terugkoppeling (neg. Feedback): een variatie buiten de gewenste spreiding wekt een automatische
reactie op waardoor de situatie wordt gecorrigeerd.
• De effector die door het integratiecentrum wordt geactiveerd heeft een effect dat tegengesteld is
aan de oorspronkelijke prikkel.
1.6 Negatieve terugkoppeling gaat afwijkingen ten opzichte van de normwaarden tegen, terwijl positieve
terugkoppeling deze versterkt
Warmteregulatie: de regulering van de lichaamstemperatuur.
• Skeletspieren zijn de belangrijkste plaatsen waar lichaamswarmte wordt geproduceerd.
• Cellen van het warmte regulatiecentrum bevinden zich in de hersenen.
• In de huid en in de cellen van het warmte regulatiecentrum bevinden temperatuurreceptoren.
Pagina 1 van 67
, Het warmte regulatiecentrum is op +/- 37 °C ingesteld.
Hoger dan 37,2 graden: het warmteregulatiecentrum richt zich op: Lager dan 36,7 graden: het warmteregulatie stuurt signalen naar:
1. De gladde spieren in de wanden van de bloedvaten (bij de 1. De gladde spieren in de wanden van de bloedvaten (bij de
huid). huid).
2. De zweetklieren. 2. De zweetklieren.
3. De skeletspieren.
• Spierweefsel ontspant en bloedvaten dilateren (worden • De bloedstroom naar de huid neemt af en de activiteit
wijder) → meer bloed naar lichaamsoppervlak. van de zweetklieren neemt af. → Er wordt minder
• Zweetklieren gaan meer transpireren. warmte aan de buitenwereld afgegeven.
• De huid werkt als radiator -> staat de warmte af aan de • Extra warmte: trillen, willekeurige samentrekkingen van
omgeving -> versneld door verdamping van zweet. de skeletspieren.
1.6.2. Positieve terugkoppeling
Positieve terugkoppeling is nuttig bij bloedstolling, omdat er een proces snel moet worden voltooid.
Positieve terugkoppeling: brengt de aanvankelijke prikkel een reactie teweeg waardoor de prikkel wordt
versterkt.
• Is betrokken bij regulering van mogelijke gevaarlijke of belastende processen die snel moeten worden
voltooid. Ernstige verwonding → bloedverlies. Bloeddruk daalt, pompwerking verminderd.
Pagina 2 van 67
,1.7 Anatomische termen beschrijven gebieden van het lichaam, anatomische houdingen richtingen en
lichaamsdelen
Anatomische omschrijvingen hebben betrekking op een mens in de anatomische positie: staand met de
handen langs het lichaam, de handpalmen naar voren en de voeten bij elkaar.
Doel: een gestandaardiseerd referentiekader bieden voor de beschrijving van het menselijk lichaam.
Eponiemen: vernoemd naar de ontdekker of naar de beroemdste lijders aan die ziekte.
1.7.1 uitwendige anatomie
Anatomische positie: handen naast het lichaam, palmen naar voren, voeten bij elkaar.
Gesupineerd: (in rugligging), gezicht omhooggericht.
Anatomische gebieden: twee methoden om oppervlak van buik en bekken in kaart te brengen.
• Vierkwadranten aan bekken en bik.
o Worden gevormd door een paar denkbeeldige lijnen die elkaar bij de umbilicus snijden.
Anatomische richtingen: links en rechts hebben altijd betrekking op de linker- en rechterzijde van de
betrokkende.
• Anterior: de voorkant ; Posterior: de achterzijde
• Ventraal: de buikzijde ; Dorsaal: de rugzijde
• Craniaal of cefaal: het hoofd ; Inferior: onder, op lager niveau
• Superior: boven, op een hoger niveau, richting het hoofd
• Caudaal: de staart
Pagina 3 van 67
, Mediaal: in de richting van de lengteas van het lichaam.
Lateraal: in de buitenwaartse richting van de lengteas.
Proximaal: in de richting van een aanhechtingspunt.
Distaal: weg van een aanhechtingspunt.
Oppervlakkig gelegen: bij, nabij of betrekkelijk dicht bij de buitenkant van het lichaam.
Diep gelegen: verder verwijderd van de buitenkant van het lichaam.
1.7.2 anatomie van doorsneden
Transversaal vlak: staat loodrecht op de lengteas (van hoofd tot
aan de voeten).
o Verdeling: bovenste en onderste gedeelte van het
lichaam.
o Transversale/dwarsdoorsnede: doorsnede van dit vlak.
Frontaal vlak of coronale vlak: loopt langs de lengteas van het
lichaam.
o Strekt zich lateraal uit.
o Verdeeld het lichaam in dorsaal en ventraal gedeelte.
Sagitaal vlak: loopt ook langs de lengteas van het lichaam, maar
loopt van ventraal naar dorsaal.
o Verdeelt het lichaam in linker- en rechtergedeelte.
➔ Misagittale doorsnede: een doorsnede die de middellijn
van het lichaam loopt en die het lichaam in een linker- en
rechtergedeelte verdeelt.
1.8 Lichaamsholten beschermen inwendige organen en dankzij deze holten kunnen de organen van vorm
veranderen
Het inwendige is verdeeld in drie gebieden:
• Borstholte, buikholte en bekkenholte.
➔ Borstholte wordt van de buik- en bekkenholte gescheiden door het diafragma, middenrif.
Veel vitale organen zijn bewegelijk opgehangen in inwendige compartimenten, de lichaamsholten. Functies:
1. Ze beschermen kwetsbare organen tegen schokken van buitenaf en tegen schokken die optreden
wanner we lopen, springen of rennen.
2. Ze maken het mogelijk dat de inwendige organen aanzienlijk van omvang en vorm kunnen
veranderen.
• Doordat veel vitale organen in lichaamsholten uitstulpen, kunnen ze groter worden of zich
samentrekken zonder dat de omringende weefsels worden vervormd of activiteiten verstoord.
Ventrale lichaamsholte of coeloom (koila, holte): bevat organen van het ademhalings-, bloedvaten-,
spijsverterings-, urinaire en voortplantingsstelsels.
➔ Ontstaat vroeg tijdens de embryonale ontwikkeling.
➔ Naarmate deze organen zich ontwikkelen, verandert hun onderlinge positie en wordt de ventrale
lichaamsholte geleidelijk verdeeld.
Het abdomen en de pelvis vormen samen een enkele holte.
Inwendige organen zijn deels of geheel omgeven door deze holte en worden ingewanden of viscera genoemd.
• De wanden zijn bekleed met het sereus membraan, dat de oppervlakte van de omsloten viscera
bekleed.
Sereuze membranen: produceren een waterig vocht dat de oppervlakten van de ingewanden vochtig houdt en
smeert, waardoor er beweging en wrijving optreedt.
• Viscerale laag: het gedeelte van een sereus membraan dat een visceraal orgaan bekleed.
• Pariëtale laag: de laag die het binnenste oppervlak van de wand van het lichaam of compatiment
bekleedt.
Pagina 4 van 67