100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting leerpsychologie PABO jaar 2 €6,89   In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting leerpsychologie PABO jaar 2

5 beoordelingen
 261 keer bekeken  51 keer verkocht

Dit is een samenvatting van de online studieomgeving voor de toets leerpsychologie.

Voorbeeld 10 van de 27  pagina's

  • 29 januari 2022
  • 27
  • 2021/2022
  • Samenvatting
Alle documenten voor dit vak (32)

5  beoordelingen

review-writer-avatar

Door: abbaaswalidin • 10 maanden geleden

review-writer-avatar

Door: lyanneeelm • 1 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: saida147 • 1 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: verheijlars14 • 1 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: mdeleng2 • 2 jaar geleden

avatar-seller
puckkouwenhoven
1. Wat is leren?

Bij leren is altijd sprake van activiteit.
Het gaat altijd om actieve processen van verwerving van kennis, inzichten en vaardigheden.
Bij leren moet je altijd iets doen, het is een activiteit: ervaren, oefenen, interactie met de
omgeving. Leren brengt een langdurige of permanente verandering tot stand. Als je iets
geleerd hebt, ben je veranderd!

Schools leren Buitenschools leren
Formeel (leren wordt door anderen Informeel (leren wordt door de leerling zelf
aangestuurd, bv een leerkracht) aangestuurd)
Intentioneel Incidenteel

Niet al het formeel leren is intentioneel  tijdens een les in de klas (formeel) is een kind
niet bij de les, maar denkt na over zijn verjaardagsfeestje.

Niet al het informeel leren is incidenteel  een student is thuis (informeel) aan het leren
voor haar tentamen.

Leren kan worden gedefinieerd als:
Het ontstaan of tot stand brengen van relatief duurzame veranderingen in kennis, houding
en vaardigheden en / of in het vermogen om te leren, door middel van het selecteren,
opnemen, verwerken, integreren, vastleggen en gebruiken van en het betekenis geven aan
informatie door individuen, groepen.

Leren in 8 dimensies:




1

,De leerinhoud kan ingedeeld worden op meerdere manieren:

Manier 1
Globale indeling  kennis, inzicht, vaardigheden en houdingen/attitudes.

Manier 2
Soorten kennis:
-Declaratieve kennis (wat en waarom) feiten, begrippen, regels enzovoort.
Deze kennis ligt in ons geheugen opgeslagen (stelling van Pythagoras of weten wat een
zonsverduistering is).
-Procedurele kennis (weten hoe)  strategieën, vaardigheden en algemene denkregels.
Het toepassen (oplossen van een deelsom of het vinden van de persoonsvorm).

Manier 3
Hoofdsoorten van het leren:
-Cognitief leren  kennis opdoen.
Memoriseren (gedicht/tafels), feitenkennis (topografie/jaartallen) en inzicht
(probleemoplossende denken).
-Sociaal-affectief leren  gevoelens, houdingen en sociale vaardigheden.
Reactief (zelfcontrole/gewoonten) en interactief (goede manieren/communicatie).
-Psychomotorisch leren  automatismen.
Veel oefenen (fietsen, pianospelen).

Manier 4
Het competentieleren  Niet het verwerven van kennis (het weten) maar vooral het op
adequate manier handelen in beroepssituaties staat centraal bij competentieleren.
Dat veronderstelt kennis en niet alleen dat, zie het ijsbergmodel: een competentie bestaat
uit een integratie van verschillende leerinhouden/kennissoorten, waardoor een ondeelbaar
geheel ontstaat. Dit komt tot uitdrukking in het handelen.
Bij competenties is steeds een samenhang tussen theorie en praktijk, die twee zijn
onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Competenties hebben altijd een
persoonlijke ‘kleur’, want competenties
omvatten ook persoonlijke kwaliteiten.
Het ijsbergmodel geeft de
samengesteldheid van het begrip
competentie goed weer.




2

,Veldafhankelijk  contextgevoelig en globaal.
Je vindt het prettig als de leerkracht/omgeving (het veld) structuur aanbiedt, zo wordt het
leren makkelijker.

Veldonafhankelijk  hoge mate van structureringstendentie en analytisch vermogen.
Je kan net zo goed het boek zelf bestuderen en zelf verbanden leggen en leren.

De 4 leerstijlen van Vermunt:
1. Betekenisgericht  verbanden zoeken, betekenis geven, hoofdzaken en bijzaken
onderscheiden.

2. Toepassingsgericht  direct
toepassen in de praktijk, wat kan
ik met de info?

3. Reproductiegericht  kennis
reproduceren, toets gericht
(echt voor toetsen leren en de
inhoud of wat je ermee kunt is
minder interessant).

4. Ongericht  doet maar wat
(geen leerstijl).

Kolb onderzocht verschillende manieren van leren/leerervaringen, hij onderscheidt 4
afhankelijke leerfasen:

1. Dromer  Kijkt eerst hoe anderen de opdracht aanpakken en denkt goed na voor hij/zij
begint.
Een concrete ervaring wordt overdacht (reflectie)

2. Denker  Kan goed logisch nadenken en
redeneren.
Vervolgens algemeen maken (begripsvorming)

3. Beslisser  Plant een taak en voert deze uit.
Dan wordt een strategie bedacht voor soortgelijke
situaties (experimenteren)

4. Doener  Houdt van uitproberen en
experimenteren.
Dan doe je er ervaring mee op (ervaren)

De voorkeursstijlen geven aan waarmee een leerling het liefst begint als hij of zij een
opdracht krijgt.




3

,In zijn algemeenheid geldt dat:

 Leerstijltheorieën zijn bedoeld als aanknopingspunt voor beter lesgeven, waardoor
leerkrachten hun didactiek optimaal kunnen afstemmen en leerlingen beter leren.
Door het rekening houden met de leerstijlen van de lerende wordt hij beter begeleid
en de leerling leert effectiever als er rekening wordt gehouden met zijn leerstijlen;
 Het goed is dat een leerling zich bewust is van zijn leerstijl en dat hij beseft dat hij
ook een andere leerstijl kan kiezen;
 Er uit neurologisch onderzoek is gebleken dat er bepaalde voorkeuren vanuit de
hersenen zijn voor het verwerken van informatie.

Uitgaande van het leerstijlenmodel van Kolb zou de leerkracht afwisselend een beroep
moeten doen op alle vier leerstijlen. Bij elke fase is een didactische aanpak ontwikkeld.

De reflectieve aanpak sluit aan bij de dromer. Het leerproces start met een concrete
ervaring, bijvoorbeeld in spelvorm of naar aanleiding van een filmfragment of een oefening.
In de nabespreking speelt reflectief observeren en begripsvorming een hoofdrol.

De zelfstudieaanpak sluit aan bij de denker. Bij de denker zien we een combinatie van
reflectief waarnemen en het vormen van meer abstracte begrippen / concepten, het zoeken
naar logica, het vinden of ontwikkelen van (denk)modellen en/of theorieën. In de
didactische aanpak komt dat terug door uit de verzamelde informatie de beoogde kennis
(begrippen, relaties, principes, hypotheses, concepten) te destilleren.

De instructieaanpak sluit aan bij de beslisser. De leerkracht geeft eerst duidelijke instructie,
vat de essentie samen en geeft dan verwerkings- en/of toepassingsopdrachten. Daarbij
worden de leerlingen wel tot enige reflectie gestimuleerd. De beslisser wil vooral gegeven
informatie / ideeën toepassen of ermee experimenteren. Daarbij wordt veelal planmatig te
werk gegaan.

De oefenaanpak sluit aan bij de doener. De leerlingen voeren opdrachten of experimenten
uit in concrete situaties zonder voorafgaande instructie. Daarna volgt een korte reflectie op
de opgedane ervaringen en wordt geprobeerd om het geleerde met behulp van begrippen
te ordenen.




4

,2. Behaviorisme

 Behaviorisme (wetenschap van zintuigelijk waarneembaar gedrag):
Volgens behavioristen is de mens bij de geboorte een blanco blad (tabula rasa), dat in de
loop van zijn leven gevuld dient te worden.
Stimulus: externe prikkel (juf klapt)  respons: waarneembare reactie (klas wordt stil).

Wet van het effect: als een reactie/beweging een gunstig effect heeft dan is het een wet dat
die reactie/beweging bewaard wordt (kat in de box met lekker eten buiten).

3 soorten:

 Klassieke conditionering (Pavlov)
Er wordt een verband gelegd tussen de nieuwe stimulus en bestaande respons.
-Het dier is passief want krijgt prikkels van buitenaf toegediend.
Hond van Pavlov:
Vlees  kwijlen (=reflex)
Lampje + Vlees  kwijlen
Lampje  kwijlen

Versterkingsfase of leerfase: fase waarin de CS (lampje) en de OCS (vlees) gekoppeld
worden aangeboden.

Extinctie of uitdoving: als de CS-OCS-koppeling niet vaak meer voorkomt, kan de CR
verzwakken of uitblijven (als je te vaak het lampje doet zonder vlees, gelooft de hond het
niet meer).

 Operante conditionering (Skinner):
Nieuw gedrag wordt aangeleerd door beloning of straf.
-Het dier is actief en produceert zelf gedrag.

Operant gedrag = spontaan/vrijwillig “het gedrag shapen”.
De conditionering vindt plaats o.b.v. reacties uit de omgeving/consequenties van het
gedrag.
De stimulus is geen prikkel, maar de situatie waarin het gedrag plaatsvindt.

 Modelleren – Observationeel leren – Sociaal leren (Bandura):
Leren door gedrag na te bootsen.
Het goede voorbeeld geven is heel belangrijk.

Bekrachtiging: het waarderen van activiteiten van lerenden. Door positieve bekrachtiging
wordt de lerende gemotiveerd.
Bijvoorbeeld: de docent prijst en stimuleert in een groepsgesprek een teruggetrokken
student wanneer hij voor zijn mening durft uit te komen. Wanneer de docent dit enkele
malen gedaan heeft, zal de drempel om aan de discussie deel te nemen voor deze student
geleidelijk verdwijnen.


5

,Het spelend leren van jonge kinderen heeft als kenmerk dat het geen doel heeft, maar doel
in zichzelf is. Behavioristen hebben altijd wat in hun maag gezeten met leren door spelen.
Beloning is volgens hen immers essentieel voor het in stand houden van gedrag. Maar
waarin zit de beloning bij spel?
Behavioristen hebben dit opgelost door te veronderstellen dat er
een oriëntatiereflex bestaat  de onwillekeurige, instinctieve reactie op alles wat nieuw is.
Het brengt het lichaam in staat van grote opmerkzaamheid om het nieuwe te gaan
onderzoeken.
Zo kan het speelgedrag aan de gang worden gehouden door steeds weer nieuwe facetten
van spel die tot onderzoek uitlokken. Krijgt een kind al spelend een compliment, of doordat
het spelen zich voordoet in een heel prettige situatie, dan is dat een extra aansporing.

Het behaviorisme is de grondslag geweest voor de geprogrammeerde instructie.
Geprogrammeerde Instructie is een instructietheorie op microniveau. Dat wil zeggen dat
het betrekking heeft op de instructie van kleine bestanddelen die binnen één les aan de
orde komen. Zo'n bestanddeel kan bijvoorbeeld een nieuw begrip zijn, of de aanbieding van
een volgorde waarin een proces moet worden uitgevoerd.
De geprogrammeerde instructie bevat drie belangrijke aspecten:

1. Reïnforcement  betekent letterlijk versterking. In de context van leren gaat het om het
versterken van gewenst gedrag. Dit gebeurt door middel van beloning. Elke keer als het
gewenste gedrag wordt vertoond door de cursist, krijgt deze een beloning: een
goedkeurend knikje van de docent, een compliment of een tekst op het computerscherm.

2. Cue  een aanwijzing in de tekst die toeleidt naar de vraag die aan de lerende over de
tekst wordt gesteld. Dit is een manier om de lerende te sturen naar het gewenste gedrag. Je
kunt hierbij denken aan een woord dat onderstreept of vetgedrukt is.

3. Participation  dit kan het beste vertaald worden met actieve deelname. Eén van de
manieren om actieve deelname te bevorderen is door de aangeboden eenheden niet al te
groot te maken. Als het antwoord op een vraag dichtbij die vraag te vinden is, spoort dit de
cursist meer aan tot actieve deelname.

Geprogrammeerde instructie is een vorm van zelfinstructie, waaraan geen docent te pas
komt. Het is dus zeer belangrijk dat het materiaal voldoende uitdaging biedt om de cursist
te blijven motiveren.

Kortom:
De leerstof is opgedeeld in stappen, variërend van enkele woorden tot enkele zinnen
(schakels).
Elke schakel eindigt met een vraag, waarop de leerling het antwoord moet geven (actieve
participatie).
Na de beantwoording van de vraag krijgt de leerling meteen het goede antwoord
(onmiddellijke versterking).
De schakels sluiten goed op elkaar aan, zodanig dat de leerling (bijna) geen fouten kan
maken. Een programma is pas goed, als de leerling honderd procent goede antwoorden
geeft.

6

,Bloom’s taxonomie gaat ervan uit dat je de onderste 3 niveaus moet
kunnen beheersen om opdrachten van de bovenste 3 niveaus uit te
kunnen voeren.

1. Herinneren (reproductie)  noem 8 verschillende appelsoorten
2. Begrijpen (inzicht)  leg uit of een appel of sinaasappel gezonder is
3. Toepassen  wat voor soort appel zou je gebruiken om een
appeltaart te maken en waarom?
4. Analyseren  vergelijk 4 verschillende appelgerechten met elkaar en
leg uit welke het gezondste zijn.
5. Evalueren  maak een eigen gezond appeltaartrecept
6. Creëren  vind je een appeltaart een gezonde snack?

In het traditioneel onderwijs ligt de nadruk alleen maar op de onderste 3 niveaus.
Terwijl het leerrendement hoger is wanneer ze geconfronteerd worden met de opdrachten
uit de hogere niveaus

We spreken van hogere denkvaardigheden als leerlingen in staat zijn nieuwe informatie
samen te brengen en te verbinden met informatie waarover ze al beschikten.
Het gaat om het toepassen van denkvermogen in onbekende situaties. Oplossingen creëren,
in plaats van reproduceren. Daarbij is niet alleen het goede antwoord van belang maar
vooral de weg er naartoe. Ontdekkend leren dus.
Oefenen van hogere denkvaardigheden stimuleert samenwerken, kritisch denken en sociaal
en cultureel vaardig zijn. Hogere denkvaardigheid past ook in het streven naar
talentmaximalisatie.

Feed Up:
–Wat heb je tot nog toe gedaan om het probleem aan
te pakken?
–Wat kan je al wel vertellen en wat nog niet?
–Wat was gemakkelijk te beantwoorden?
–Wat was moeilijk te beantwoorden?

Feed Back:
–Een helder en transparant antwoord ten aanzien van
de vraag: Hoe goed heb je het gedaan?

Feed forward:
–Welke taken kan je nu aanpakken?
–Wat is een moeilijker taak die je nu accuraat kan uitwerken?
–Hoe kan je dieper graven?
–Waar kan je nog meer over te weten komen

Fixed mindset: kinderen hebben het idee dat intelligentie onveranderlijk is. Deze kinderen
vinden het belangrijk om te laten zien dat ze slim zijn en willen ook graag zo overkomen. Ze
vermijden daarom uitdagingen en willen graag alleen dat doen waarvan ze zeker weten dat
ze het kunnen. Als iets moeilijk is, worden deze kinderen erg onzeker en angstig.

7

,Growth mindset: kinderen gaan ervan uit dat je je eigen intelligentie kunt ontwikkelen door
bij te leren. Deze kinderen willen graag bijleren en vinden het niet erg om te laten merken
dat ze iets nog niet weten. Uitdagingen maken dat deze kinderen hard gaan werken en
blijven doorzetten. Hierdoor voelen deze kinderen zich slim.

4 niveaus van constructieve feedback:

1. Taakniveau  Hoe is de taak uitgevoerd?
Effectief: positieve interpretaties en specifieke informatie.

2. Procesniveau  Hoe is de taak uitgevoerd en hoe is de taak verbonden met andere
gerelateerde taken?
Effectief: uitdaging en bemoediging.

3. Zelfregulatieniveau  Jezelf bevragen en zelfsturing.

4. Zelffeedback  Gaat over de persoon (bijvoorbeeld Jannie is een goede student).
Dit niveau blijkt niet productief te zijn of te werken.

Formatief beoordelen: een manier van beoordelen die tot doel heeft leerlingen verder te
helpen in hun leerproces. Formatief beoordelen houdt in dat je leerlingen informatie geeft
over waar ze zijn in hun leerproces, waar ze naartoe moeten en hoe ze daar kunnen komen.

Formatief beoordelen vindt plaats in de interacties die je hebt met leerlingen, in gesprekken
tussen leerlingen en via reflectie op het eigen leren door de leerling zelf. Met formatief
beoordelen stimuleer je niet alleen dat leerlingen zich bewust worden van de leerdoelen die
zij dienen te bereiken, maar ook dat zij inzicht krijgen in strategieën die hen daarbij kunnen
helpen.

Summatief beoordelen houdt in dat je na een bepaalde periode de balans (de som)
opmaakt van het leren. Die som wordt uitgedrukt in een niveaubepaling, waardoor de
prestaties van de leerling kunnen worden vergeleken met die van andere leerlingen of met
een criterium (bijvoorbeeld: minimaal 80% van de opgaven moeten goed zijn).




8

,3. Cognitivisme

 Cognitivisme (opslag in het menselijk geheugen):
Vervolg op het behaviorisme.
Is ontstaan door de opkomst van de computer. Hierdoor realiseerde men zich dat informatie
procesverwerking nodig had.
De cognitieve theorie is geïnteresseerd in vragen zoals: hoe werkt het geheugen, hoe neemt
een lerende informatie op, hoe verwerkt hij die, hoe houdt hij haar vast en hoe stelt hij ze
weer beschikbaar? Hierbij gaat het om de opslag van informatie in het menselijke geheugen.

Bruner: zelfontdekkend leren  kinderen verwerven kennis door problemen op te lossen
en kinderen leren door zelf actief met de leerstof bezig te zijn. Op deze wijze bouwen
kinderen een unieke cognitieve structuur op.
Voordelen:
-Intrinsieke motivatie i.p.v. extrinsieke motivatie.
-Beter onthouden door actief leren en hoge betrokkenheid.
-Kans op transfer van het geleerde is groot.

Ausubel: receptief leren  de leerkracht biedt leerstof aan in hapklare brokken. Leren is
betekenisvol. Nieuwe kennis moet worden gekoppeld aan reeds aanwezige voorkennis (=
ankerbegrippen).

Voorbeeld: een les aan kleuters over de winter:
Ankerbegrippen (voorkennis): winter, sneeuw, ijs, koud etc;
Nieuwe begrippen (lesdoel): seizoen, smelten, bevriezen, dooien etc.

Piaget zegt dat we leren door adaptie  de tendens om ons aan te passen aan de omgeving
via assimilatie (omgeving aanpassen aan eigen mogelijkheden) en accommodatie (zichzelf
veranderen en zich aanpassen aan de omgeving).

Assimilatie  peuter heeft thuis een hond, hij noemt nu alle dieren hond.
Accommodatie  peuter leert dat er ook katten, koeien en paarden zijn.

Piaget onderscheidt 4 ontwikkelingsfasen:
1. Sensomotorische fase (0-2 jaar)  ontwikkeling van het zintuiglijke en de motoriek,
objectpermanentie.

2. Pre-operationele fase (2-7 jaar)  egocentrisch denken, denken is animistisch,
conservatieprincipe, ontwikkeling van taal, fantasie.

3. Concreet operationele fase (7-10 jaar)  het kunnen vergelijken van lengte en
hoeveelheid, het kunnen ordenen, tellen en rekenen, grootteconstantie en kleurconstantie.

4. Formeel operationele fase (11-15 jaar)  ruimtelijk en abstract denken, logisch denken
en consequenties trekken, hypothetisch en deductief denken.



9

, In de cognitieve benadering wordt onze cognitie
voorgesteld door het informatieverwerkingsmodel.
Informatieverwerking gaat over verwerken, opslaan
en ophalen van informatie in de hersenen (zie hier
weer het belang van de interne mentale processen).

Voor instructie zijn een aantal zaken van belang:
 Er zijn grenzen aan wat verwerkt kan worden
in elke informatieverwerkende stap. Ondanks
het feit dat we onbeperkt kunnen leren en
blijven leren (onze harde schijf raakt nooit
vol), is de hoeveelheid informatie die we per
stap kunnen verwerken beperkt.

 Informatieverwerking is interactief: we
verwerken sneller nieuwe informatie wanneer we al het een en ander over een
bepaald onderwerp of concept weten.

 Van onderaf in het model zijn het de stimuli uit de omgeving die worden opgepikt
die een cognitief proces op gang brengen. In het onderwijs gaat dit vooral via
luisteren en zien. Het leren wordt wel versterkt wanneer hier ook andere zintuigen
bij komen, bijvoorbeeld voelen of proeven. Nieuwe informatie die emoties oproept,
geeft een sterkere inprenting.

 Van bovenaf in het model wordt aangegeven hoe we op binnenkomende stimuli
reageren (afhankelijk van de voorkennis, mening, opvattingen). Je
hersenen filteren hierbij al informatie die niet belangrijk genoeg gevonden wordt.

De Cognitive Load Theory (CLT) is de sleutel tot een goed instructiemodel. John Sweller is
de grondlegger van de CLT.
Hij zegt dat je informatie beter opslaat als je niet al te veel vraagt van je mentaal vermogen,
dus niet te veel informatie in te korte tijd verwerken; dat leidt tot stress en tot problemen
bij het reproduceren van de opgedane kennis.

Er zijn 3 aspecten van belang bij het opdoen van kennis:
1) Intrinsic cognitive load (ICL)  het leren is afhankelijk van de complexiteit van de
leerstof en hoe de leerling daarmee omgaat. Als de ICL laag is, betekent dit dat de
leerstofinhoud erg eenvoudig is en weinig van de leerling vraagt. Als de ICL hoog is, vraagt
het juist meer, omdat de leerstof moeilijker is.

2) Extraneous cognitive load (ECL)  het leren is erg afhankelijk van de wijze waarop deze
wordt gepresenteerd en is vorm gegeven. Dit kan op verschillende manieren.

3) Germane cognitive load (GCL)  het leren van nieuwe ideeën en schema’s en nieuwe
leerstof d.m.v. herhalen, memoriseer-technieken en ook middels goede instructie (germane
= verwant, in nauw verband met, betrekking hebbend op).



10

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper puckkouwenhoven. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €6,89. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 73918 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€6,89  51x  verkocht
  • (5)
  Kopen