Hoofdstuk 4: de 18e eeuw
De eeuw van de verlichting was het begin van de moderniteit
Frankrijk, Nederland en Engeland waren koloniale wereldmachten en in Engeland begon als
eerste de industriële revolutie.
Men zag de wereld als geordend geheel dat door vaste natuurwetten werd geregeld en was
overtuigd dat de mensheid uit het duister in het licht was getreden.
Alles kon uitgelegd worden met de rede, het heldere, kritische en controleerbare verstand
(rationalisme). Emoties waren ondergeschikt. René Descartes: Cogito ergo sum.
Waarheid werd niet meer gevonden in de bijbel of klassieken, maar in empirisme: zelf
wetenschappelijke experimenten doen en natuurwetten ontdekken.
Ontdekkingen: Newton’s wetten, lucht analyseren, Linnaeus bracht het dieren en plantenrijk
in kaart en vaccinaties, thermometer en barometer werden uitgevonden.
Men wilde geïnformeerd worden over de vooruitgang: in tijdschriften en boeken werd kennis
verspreid. Ook reisverslagen en kaarten met reisbeschrijvingen waren populair.
Maatschappij
De overheersende staatsvorm was de absolute monarchie, waarin koningen regeerden bij de
gratie Gods (le droit divin). ‘Verlichte’ filosofen als Montesquieu (scheiding der machten) en
Rousseau wilden verdeling van de macht en minder macht voor de koning.
Rousseau: geen onderscheid tussen arm en rijk. Hij werd gezien als de eerste democraat.
1789: Franse Revolutie. Het volk vocht voor democratische beginselen: Liberté (vrijheid),
Egalité (gelijkheid), Fraternité (broederschap).
Verlichte ideeën: scheiding kerk en staat, inperking gezag van vorst, afschaffing slavernij en
lijfstraffen en doorvoering van hervormingen met opvoeding en beter onderwijs.
18e eeuw = pruikentijd. De adel (inclusief mannen) droeg vaak een pruik. Mannen gebruikten
net als vrouwen veel make-up, modieuze kleding afgezet met kant, gouddraad, gespen of
strikken, zijden kousen en schoenen met hoge hakken.
Vrouwen: hoog kapsel, slank bovenlijf met een diep decolleté en hoepelrok.
De rijke bovenlaag was een ondoordringbare en gesloten groep voor de rest van bevolking.
Ze achtten het wel hun plicht liefdadig te zijn voor armen en werklozen > hulporganisaties.
Het gevoel van veiligheid binnen een verstandelijke ordening was het belangrijkst:
maatschappij kon verbeterd worden door zelfontplooiing. Kennis = macht en leidt tot
deugdzaam leven. Mensen verenigden zich dan ook in leesgezelschappen en salons om zich
te ontwikkelen en zo een bijdrage te leveren aan een betere maatschappij.
1750: het tij keerde. Door landbouwmachines en effectieve verbouwingsmethoden hadden
landarbeiders geen werk meer > ze trokken naar de stad en kwamen terecht in krottenwijken
waarin veel armoede heerste. Ze werden uitgebuit en gestraft voor vergrijpen tegen het
bezit van de gegoede klasse. Deze sociale ontwikkelingen waren het begin van de Romantiek.
Het huwelijk werd geïdealiseerd. De vrouw was bijzonder en werd vereerd door haar
echtgenoot. Ze zorgde voor kinderen en huishouden en moest gehoorzamen aan haar man >
de man was bijzonderder. Hij werkte buitenshuis en was wijs, streng en rechtvaardig.
, Kunst
Burgerlijk realisme: voor rijke koopliedenstand met veel kleurgebruik en tegenstelling licht-
donker (clair-obscur). Het was zakelijk en realistisch (landschappen, stillevens, portretten).
Rococo: de barok, maar minder dramatisch: lichte kleuren, elegante lijnen en asymmetrie.
Classicisme: terugkeer naar klassieke voorbeelden met strenge vormvoorschriften: strak,
symmetrisch, statig en koel. Verschil met Renaissance: toen was creativiteit toegestaan.
Neoklassieke bouwkunst: gebaseerd op klassieke bouwkunst met pilaren, bogen en koepels.
Het was ordelijk en symmetrisch.
Muziek: Rococo (luchtig/beweeglijk), klassiek (strakke vormen) en Barok (contrasten,
beweeglijkheid, voor grote orkesten). Beethoven, Haydn en Mozart.
Literatuur
Hogere kringen: literatuur in verhaal- of dichtvorm, waarin mensen werden bespot die niet
voldeden aan eisen van redelijkheid en wit (geestigheid, spitsheid en goede smaak) waren
favoriet.
Groot massa: vlugschriften > haastig in elkaar gedraaid en gedrukt, snel gelezen en weer
weggegooid. Meestal waren het non-fictionele nieuwsberichten die inzicht geven in die tijd.
Rousseau had nieuwe inzichten over opvoeding: de mens is in wezen goed, maar wordt
verknoeid door de maatschappij. Een kind moet zo lang mogelijk kind blijven en vrij gelaten
worden. Dan komt dat goede vanzelf tot volle ontplooiing.
Gevolg: ontstaan van jeugdboeken. Ook kwam er meer voor vrouwelijke publiek: omdat zij
opvoeding regelde, moest ze goede praktische, godsdienstige en wijsgerige kennis hebben.
In letterkundige genootschappen, leesgezelschappen of salons werd kennis bevorderd door
samen te lezen, beoordelen en schrijven, alles volgens zeer vaste regels.
Hierdoor was de poëzie ook heel strak en nauwelijks interessant. Het waren vooral
moralistische gedichten, waar je wijzer en deugdzamer van moest worden, maar ook
gelegenheidsgedichten en heldengedichten werden geschreven.
De rijke burgerij raakte uitgekeken op de klassieke (Renaissancistische) stof en er was een
overgang naar ‘verlichte’ literatuur:
o Bovenlaag: proza leert men de burgerlijke deugden: vlijt, gezagsgetrouwheid,
vaderlandsliefde en deugdzaamheid. Het had betrekking op werkelijkheid (realisme).
o Middenklasse: lazen vooral spectatoriale geschriften: populair-wetenschappelijke
tijdschriften met interessante feiten en verhalen over werkelijkheid. Hierin stonden
persoonlijke, waargebeurde en geloofwaardige verhalen over dagelijks leven.
Die proza was ontstaan in de 18e eeuw, omdat hierin gemakkelijk het dagelijks leven kon
worden beschreven en verlichtingsideeën konden worden overgebracht. Dat is ook exact
waar het lezende publiek om vroeg.
Ontstaan van de roman: het was vooral voor vrouwen uit de middenklasse. Aanvankelijk
geschreven in briefvorm: dat was het communicatiemiddel van toen. Ook ontstonden er
avonturenromans die als waargebeurd gepresenteerd werden, bijv. Robinson Crusoe.
o In Engeland ontstond de griezelroman (gothic novel).
Het toneel was onder invloed van Franse classicisme: met veel strakke vormvoorschriften,
waardoor er weinig speelbare stukken ontstonden. Het zedenblijspel, komedie waarin met
dialogen en dubbelzinnigheden de hogere klasse werd bespot, is nog wel speelbaar. Het
toneel verloor als bron van vermaak en als kunstvorm veel terrein aan de roman.